Beelddenken
Onderstaande artikel, geschreven rond de jaarwisseling 2004/2005, werd in feb/mrt 2005 opnieuw geredigeerd en vervolgens gepubliceerd in het tijdschrift Kunstzone nr. 2/3, 4e jaargang, zie aldaar. Hier onder staat de originele tekst, zoals die is toegestuurd naar de oud redacteuren van het voornoemde tijdschrift, Frits Arnold en Mieke van Delden. Zij en of hij hebben het betreffende artikel aldaar bewonderenswaardig vereenvoudigd en leesbaar gemaakt, anders dan het navolgende, vergewis U daar zelf van. Inmiddels zijn we 15 jaar verder en is één en ander nader gepreciseerd en verder uitgewerkt in tig onderscheiden grammen en modellen, zie daartoe de artesS bieb.
De reden dat we het hier plaatsen, komt voort uit de vraag, hoe één en ander met betrekking tot grondpatroon en systeem dynamiek in de loop der jaren is ontstaan. Dat impliceert dat in onderstaande artikel o.a. nog begrippen aan de orde komen, die we nu niet meer zo bezigen, zoals het onderscheid tussen worp-, ontwerp-, sleutel- en slot diagrammen. Niet dat ze niet juist zijn, maar we hebben later gekozen voor de vier onderscheiden fasen in de action research methode, zoals we die systeem dynamisch uitgewerkt hebben: open dating, axial dating, conceptual dating en functional dating. Zie voor verdere uitleg, elders op de website. Naast en na het diagram zijn ook andere grammen en dito functies ingevoerd als dynagram, duogram, dictogram en hologram, ook hier zie elders op de website.
Verschil en overeenkomst tussen beeldende vorming en beeldvorming.
Op talloze wijzen en vanuit verschillende invalshoeken wordt het medium beeld in onze cultuur en in het verlengde daarvan het onderwijs, steeds belangrijker. We kunnen in deze gerust spreken van een cultuuromslag. Je kunt heel wat vragen stellen over de aard van deze cultuuromslag. In kunsthistorische en kunstfilosofische zin valt daar veel over te melden. Een overzicht hiervan valt echter buiten het bestek van dit artikel. Het is eenieder die zich met dit fenomeen bezighoudt genoegzaam bekend. Kunstenaars hebben met betrekking tot deze omslag in het denken over het beeld en de act van het beelden diepzinnige statements aan de orde gesteld, waaronder bijvoorbeeld Paul Klee.
De bewustwording over de functie van het beeld luidt feitelijk een nieuwe fase in met betrekking tot de menselijke bewustzijnsontwikkeling, die we duidelijk kunnen situeren rond de eeuwwisseling tussen 19e en 20e eeuw, met name o.a. tijdens het expressionisme (1910-1925). De mens begon na te denken over de functie van het beeld in de meest ruime zin en daarmee voltrekt zich weliswaar nog onbewust ook een omslag in het denken zelf. Deze omslag in het denken zelf en het denken over de functie van het beeld ( o.a.in de vorming van het denken, voelen en willen) loopt deels parallel en deels analoog aan de enorme multi mediale revolutie, die dit nieuwe tijdperk onontkoombaar massaal gaat bombarderen met beelden en wel zo dat de jonge mens eerder met het beeld vertrouwd raakt dan met het woord.
Daar is niets mis mee, mits we deze wisselwerking ook kunnen verstaan en benutten. Immers zowel ontogenetisch als fylogenetisch gaat het beelden in de bewustzijnsontwikkeling van de mens vooraf aan het begrijpen. Dat moge wel een constatering zijn uit bijvoorbeeld de pedagogie en de ontwikkelingspsychologie maar in ons huidige onderwijs wordt in de cognitieve, affectieve, conatieve, morele en religieuze ontwikkeling van de jonge mens, benevens een aantal achtenswaardige initiatieven, nog weinig rationeel gefundeerde beeldvorming gepleegd. Daarentegen is de beeldende vorming reeds een heel eind op weg, deze blijft echter steken op het esthetische niveau en doorziet niet de didactische wisselwerking tussen de rationele, emotionele en volitionele vermogens: de van oudsher reeds door Plato gefundeerde zielsvermogens.
En met deze onderscheiding ontstond een drieledigheid tussen metafysiek (de vraag naar het ware), esthetiek (de vraag naar het schone) en ethiek (de vraag naar het goede), die in de moderne tijd uiteengevallen is. Daarmee ontstond een driedeling waarin de fundamentele relatie tussen het ware, schone en goede voor lange tijd uit het oog verloren werd. Geen wonder dat beeldende vorming geen toegang meer kreeg tot de beeldvorming, noch kon realiseren en vice versa. Pas nu ontstaat en de mogelijkheid en de noodzaak het esthetische domein van de beeldende vorming en het metafysische domein van de beeldvorming weer ineen te voegen. Binnen het bestek van dit artikel is dit nauwelijks te funderen, laat staan uit te werken. Vandaar dat ik me beperk tot een aantal schetsen en overwegingen.
Was en is ooit het woord een cruciaal medium in de vorming van het denken,voelen en willen, zo mogelijk wordt de functie van het beeld in deze nog crucialer. In dit opzicht heeft het beeld een uitwerking, buiten die, welke in de boodschap zelf wordt overgebracht. Als medium is het beeld in staat een eigen boodschap uit te zenden. Het beeld informeert ons op de wijze van het beeld. De vraag die ik in dit artikel aan de orde wil stellen, is het gegeven hoe het beeld op zich informatie kan bevatten, die langs geen andere weg dan langs het beeld tot ons kan komen. We hoeven blijkbaar beelden niet eerst om te zetten in woorden willen we beelden kunnen verstaan en begrijpen. Beelden bevatten een informatiestructuur.
Voor de hand liggend is de gedachte dat het beeld altijd iets laat zien, het stelt iets voor, het is letterlijk een visueel ruimtelijke voorstelling waarin iets afgebeeld wordt. Deze afbeelding spreekt in meerdere of mindere mate voor zich zelf, dat spreekt. Maar dat hebben afbeeldingen van oudsher altijd gedaan. Elke afbeelding verwijst naar het object, dat het in welke vorm dan ook representeert. Ik noem dat de object betrokken dimensie van de afbeelding.
Een tweede, iets minder voor de hand liggende gedachte is, dat de afbeelding, die iets voorstelt op een bepaalde wijze gezien kan worden. We spreken dan van interpretatie. De wijze waarop we een afbeelding interpreteren is subject betrokken bepaald, dat wil zeggen is afhankelijk van de waarnemer. Elke waarnemer kan aan de afbeelding een andere boodschap of betekenis toekennen, naar gelang de factoren opvoeding, sociaal milieu, cultuur, etc. Dit gegeven bracht met zich mee, dat de afbeelding blijkbaar geen eenduidige boodschap kon bevatten, immers voor elk was er wel wat wils te beleven en te bekennen. Van lieverlee en we moeten nu preciezer worden, en wel in de omslag naar het moderne denken, rond 1600, begon men de eenduidige informatiewaarde van de afbeelding te betwijfelen. Francis Bacon o.a. sprak over de misleidende werkingen van het (drog)beeld en het beeldvermogen. Om helder en duidelijk te kunnen denken begon men, in het verlengde van de afbeelding, ook de waarneming en de beeldvorming te wantrouwen. Beeld en beeldvorming werden verdacht.
En daarmee verdween de functie van het beeld als basis voor betekenisvolle rationeel te duiden informatie langzaamaan naar de achtergrond. Men mag gerust zeggen voor eeuwen, met name in de ontwikkeling van het wetenschappelijke denken. Natuurlijk verdween daarmee niet het beeldvermogen uit de cultuur, maar wel haar functie in het denken en betekenis verlenen in en vanuit het beeld zelf. Het beeldvermogen werd naast en met het beeldende vermogen toebedeeld aan de esthetiek, hetgeen ertoe leidde, dat men het rationeel cognitieve karakter van de beeldvorming tot op de dag van vandaag niet meer kon denken. Niettemin de terugkeer van de autonome werking van het beeld begon vreemd genoeg rond 1900 met de destructie van natuurlijke afbeeldingen. Dat wat te zien was, was niet meer vanzelfsprekend voorstelbaar. De waarnemer moest het beeld reconstrueren, betekenis verlenen zonder een voor de hand liggende afbeelding. Wat vindt er nu zoal plaats in dit marginaal geschetste stukje geschiedenis met betrekking tot de functie van het beeld?
Mogelijk is de overeenkomst en het verschil tussen afbeelding en beeld niet meer zo transparant beeldend. Wat doet zich voor? Waar spreken we over een afbeelding? Doorgaans als de afbeelding iets representeert uit een kenbare werkelijkheid, die we de meer objectieve wereld zouden willen noemen. Je kunt ook zeggen de afbeelding functioneert in deze als een soort foto of plaatje van de werkelijkheid. Daarin ligt de overeenkomst tussen afbeelding en werkelijkheid, de afbeelding geeft de werkelijkheid op een of andere wijze weer. Afbeelding en beeld dekken elkaar overeenkomstig hun functie werkelijkheid te kunnen beelden.
Maar de afbeelding beeldt de werkelijkheid ook op een geheel eigen wijze uit, anders dan de werkelijkheid direct laat zien. Daar ontstaat het verschil tussen afbeelding en werkelijkheid. De afbeelding is tegelijkertijd niet exact die werkelijkheid, de afbeelding is een reconstructie van die werkelijkheid. En in die reconstructie schuilt bijvoorbeeld een bepaalde opvatting of interpretatie over die werkelijkheid. Afbeelding en beeld gaan dan ook in die zin van elkaar verschillen: de afbeelding ontstaat uit het proces van het beelden zelf. In het beelden blijkt men beelden te kunnen vormgeven tot afbeeldingen. Is de afbeelding een product, dan is het beelden meer het creatieve proces waarin de afbeelding tot stand kan komen. In de moderne tijd begon men dus weer te beelden zonder dat er min of meer concrete of vanzelfsprekende afbeeldingen ontstonden. Men sprak dan ook over abstracte ‘afbeeldingen’, zij representeerden niet zozeer meer het object en zij representeerden ook niet zozeer het subject, dat ze trachtte te beelden, maar ze representeerden de functie tussen subject en object tot een geheel eigen en hernieuwde functie, waarin zij zowel het object als het subject trachten om te werken tot een geheel nieuw beeld, van wat?
In die functionele betrekking transformeert de afbeelding tot beeld, er is weliswaar iets te zien, maar je weet nog niet wat het betekent of zegt. De afbeelding bemiddelt nog tussen subject en object, maar het beeld bemiddelt niet zozeer het subject en het object, maar zij bemiddelt een geheel andere dimensie. Het beeld wil iets laten zien wat nog niet is, terwijl de afbeelding iets wil laten zien wat er in welke vorm dan ook al is. De afbeelding wil iets uit de werkelijkheid insluiten, daarentegen wil het beeld iets uit diezelfde werkelijkheid ontsluiten, zichtbaar maken.
In die zin dient men de afbeelding te onderscheiden van het beeld. Kan men de afbeelding meer rekenen tot het fenomeen van een plaatje of foto, dan dient men het beeld meer te gaan opvatten als een symbool, niet zozeer als teken, daar het teken ook of abstract of concreet op zich kan zijn. Het symbool is daarentegen en concreet en abstract. Als symbool verwijst het letterlijk naar het vermogen om twee werelden bijeen te brengen, samen te werpen in een symbolisch beeldveld. Met symbool wordt hier uitdrukkelijk het oude archetypische symbool bedoeld en niet bijvoorbeeld wiskundige symbolen, de lemniscaat mogelijk uitgezonderd. Het symbool moet als beeld nog ontsloten worden door de waarnemer, zij geeft niet zomaar haar betekenissen prijs. In het beeld als plaatje dient de eenduidigheid, in het beeld als symbool dient de meerduidigheid. Eenduidige plaatjes, afbeeldingen kan de mens benutten om zijn waarnemingen bijvoorbeeld in kaart te brengen, het betreffen veelal waarnemingen naar de stoffelijke feitelijke objectieve werkelijkheid. Symbolen daarentegen verwijzen naar een geestelijke werkelijkheid, evenzeer feitelijk en objectief waar te nemen via beelden, ook al gaat dat tegen de huidige conventie in en al is daar geenszins consensus over te bereiken. Dat kan voorlopig ook niet, daar het beeld als meerduidig feitelijk objectief medium verdacht is gemaakt. Dat is iets anders dan dat ze ook werkelijk de verdachte is of zou kunnen zijn.
De herontdekking van de werking van het beeld betreft niet zozeer de werkingen van afbeeldingen, nagenoeg bekend in psychologie en reclame, maar de werking van het beeld op zich. Daar waar het beeld naar wil verwijzen is echter niet te zien zoals men afbeeldingen kan zien, zij is vooreerst te denken, te voelen en te willen en daarmee is ze zichtbaar te maken. En dat precies is de herontdekking van de dimensie van het beeld rond 1900. Een dimensie waarin de werkingen van het beeld niet verwijzen naar de concrete werkelijkheid, maar in zichzelf en naar zichzelf verwijst als een op zich bestaande te denken, te voelen en te willen abstracte werkelijkheid. Niet zo zeer de correspondentie tussen afbeelding en concrete werkelijkheid is in het geding, maar evenzeer de coherentie tussen beeld en abstracte werkelijkheid. Het beeld en de act van het beelden verwijst naar een andere werkelijkheid, noem het voor mijn part een symbolische werkelijkheid, de ouden wisten beter en duidden het als een geestelijke werkelijkheid. Deze werkelijkheid blijkt rationeel toegankelijk te zijn. Niet zozeer via het begrip, daarmee verschaft de mens toegang tot de stoffelijke wereld, maar geheel en al via het beeld.
Hoe kan het beeld in het beelden daartoe bemiddelen? Dat nu is precies de grote ontdekkingstocht, die in onze cultuur een aanvang heeft genomen, het beelden is een geheel eigenstandige grootheid anders dan het afbeelden. Functioneert beeldende vorming ten dienste van het esthetische vermogen zich afbeeldingen te kunnen scheppen, zo functioneert beeldvorming ten dienste van het metafysische vermogen zich beelden te kunnen scheppen. Het moge zonneklaar zijn, dat deze wisselwerking ten diepste benut moet worden, maar dat is slechts mogelijk als men het statuut van de beeldvorming niet vereenzelvigd met het statuut van de beeldende vorming. Over beeldende vorming is genoeg gefilosofeerd, ik beperk me dan ook tot het vak beelden of beeldvorming.
Beelden kunnen vormen, heeft dus in eerste instantie niets met afbeelden te maken, eerder met uitbeelden. Het beeldvermogen van de mens moeten we dan ook niet rekenen tot het esthetische vermogen van de mens, maar juist tot zijn rationele vermogen. En het rationele vermogen is toebedeeld aan de faculteit van het denken, een geheel andersoortig vermogen dan het voelen en willen. Dat sluit niet uit dat deze drie vermogens onderscheiden in het beelden kunnen aantreden. Maar dat is een ander verhaal. Vooreerst richt ik me op het vermogen om zich beelden te kunnen vormen als een rationeel vermogen, en dit vermogen moet men onderscheiden van het rationele vermogen zich begrippen te kunnen vormen. Kortom beeldvorming en begripsvorming zijn twee complementaire rationele vermogens, hoe ze zich tot elkaar kunnen verhouden, vraagt om een kentheoretische explicatie van het statuut van de beeldvorming en begripsvorming. Dat moet ik hier, binnen dit bestek, helaas laten rusten.
Heel summier en slechts fraserend moet men stellen dat de kentheorie het statuut van de beeldvorming stiefmoederlijk heeft bedeeld, laat staan fundamenteel en principieel gevalideerd als een rationeel vermogen. Ik vermeldde het al, de act van het beelden werd afgedaan als subjectief, niet verstaan werd het subject betrokken karakter in wisselwerking met het object betrokken karakter van de begripsvorming. Begripsvorming verhoudt zich tot beeldvorming als het rationele vermogen om zowel analytisch als synthetisch te kunnen denken en willen. Zij zijn principieel niet te scheiden, vandaar dat men hun complementaire structuur dient te duiden als een en en strategie. En hierin onderscheidt het functionele bewustzijn zich radicaal van het ontologische bewustzijn (C.A. van Peursen) waarin de of of structuur principieel is. Deze omslag van een of of denken naar een en en denken werd al ingeluid door Kandinsky. Met andere woorden de herontdekking van de act van het beelden, de beeldvorming, naast de act van het begrijpen, de begripsvorming, luidt een radicale wending in van de menselijke bewustzijnsontwikkeling.
In deze bewustzijnsontwikkeling, begin 1900, herintroduceerde de functioneel denkende mens de mythische staat van het beeld, nader te duiden als de werking van het symbool. Deze herontdekking werd het onderzoeksveld van een te verbreden ratio dan wel van een te verbreden werkelijkheidsopvatting; door zowel fysici, metafysici, kunstenaars, psychologen (C.G.Yung), etc. op onderscheiden wijzen aan de orde gesteld. Zowel in de mathematica (de niet-euclidische wiskunde) als in de logica (meerwaardige logica) begon men de grenzen van een te nauwe rationaliteitsopvatting te kritiseren. Niettemin kan de staat van de beeldvorming kentheoretisch pas echt aan de orde gesteld worden in systeemtheorie en in de ontwikkeling van een systeem dynamisch model. Zulks vormt het onderzoeksveld waarin ik decennialang me zelf de vraag stelde hoe de mythische mens evenzeer rationeel in het beeld kon opereren en niet zozeer pre-rationeel.
In mijn onderzoek van de mythische symbolen kwam ik op het spoor dat het beeld pas dan in een rationeel systeem te denken valt als men het beeld ook als beeld kon verstaan. Onderzoekt men het beeld, o.a. symbolen, sprookjes, op de statiek en dynamiek van haar composities (ruimte) en haar configuraties (tijd) dan kan men niet anders concluderen dat de ouden deze beelden systematisch, methodisch en logisch uitwerkten, zowaar drie criteria van wetenschap. Vandaar dat ik na vele jaren deze oude beeldvelden, door mij speels benoemd als cd.rommetjes van de oudheid, meer ging vertrouwen dan alle intellectuele begripslogische bespiegelingen daaromtrent. Dat vraagt wel om het ontwikkelen van twee methodieken: enerzijds de fenomenologie van het beeld en anderzijds het diagram als systeem dynamisch model.
Een fenomenologie van het beeld neemt het beeld als beeld sec. Er is niets anders dan dat wat het beeld laat zien en dat wat te zien is, staat in de ruimte niet meer en niet minder. Deze ruimte echter is visueel te coderen tussen bijvoorbeeld boven en beneden, links en rechts. Nou en? zal men zeggen en hierin schuilt precies de verborgen dimensie, die voor de mythische mens, wereldwijd, niet zonder betekenis was. Boven is niet zomaar boven, tussen boven en beneden kan men bijvoorbeeld een verticale lijn trekken en geen horizontale. Rudolf Arnheim wijst er ons al op dat de visuele ruimte blijkbaar afgetast kon worden door de ogen en wel zo dat het beeld de oogdynamiek kon leiden en niet andersom. Gegeven de compositie in de ruimte is het mogelijk in diezelfde ruimte te configureren, zo te bewegen in de tijd dat het beeld zich vormt, van linksonder naar rechtsboven, etc. Diagonalen, verticalen en horizontalen, etc. drukken significante bewegingsmodaliteiten uit, zo ook cirkels, vierkanten en driehoeken. Wordt de begripsbepaling pas significant door haar statiek, zo wordt de beeldbepaling significant informatief door haar dynamiek. Deze dynamiek wordt bepaald door enerzijds mogelijke posities in het beeldveld en anderzijds mogelijke betrekkingen tussen onderlinge posities. Door deze posities en betrekkingen codeert het beeld zichzelf tot een significant veld, tot een betekenisstructuur waarin ordeningswetmatigheden zichtbaar gemaakt kunnen worden voor het denken, voelen en willen.
Welnu als boven niet zomaar boven is, kortom als elke positie bepaald is in de ruimte, dan zijn de betrekkingen nog onbepaald. De dynamiek tussen het bepaalde en het onbepaalde maakt het beeldveld tot een interessant onderzoeksveld. Zo onderscheidt Arnheim een cartesiaans rooster van verticalen en horizontalen zonder een bepaald of alsnog te bepalen relatief midden, daar tegenover plaatst hij het kosmogram waarin horizontaal en verticaal binnen een afgebakend of af te bakenen veld haar midden bepaalt als een absoluut centrum. Zo kan men ook een matrix afgrenzen van een diagram ten dienste van respectievelijk begripsvorming en beeldvorming. Beeldvorming is niet mogelijk zonder dat midden te bepalen, hetgeen een subject betrokken strategie impliceert (begripsvorming daarentegen een object betrokken strategie). In een subject betrokken strategie verschijnt het diagram, het beeldveld, als een antropomorfe structuur, die de ouden naadloos wisten te verbinden met het omringende: microkosmos verhoudt zich tot macrokosmos in een analoge structuur. M. Foucault o.a. wijst ons in zijn boek 'Les mots et les choses, L'archeologie du savoir' op mogelijke analogie regels, die deze structuur met betrekking tot haar specifieke beeldlogiek kunnen funderen. We hebben die regels ook benut om het grondpatroon te valideren.
In de dynamiek van oude beeldvelden, bijvoorbeeld symbolen, de kringloop van jaarfeesten, sprookjes, etc. kan men vergelijkend fenomenologisch onderzoek verrichten naar de significante betekenisstructuur van alle mogelijke posities in zo een beeldveld. Het voert te ver om in het bestek van dit artikel dit beeldveld in zijn statiek en dynamiek, betreffende posities en betrekkingen nader te coderen en te illustreren. Zulks vormde decennialang mijn werkveld en onderzoeksveld. Ik kan slechts vermelden dat tot mijn verbazing werkelijk statistisch significant wetenschappelijk onderzoek, modellen weet aan te reiken, die naadloos interfereren met de reeds gevonden posities en betrekkingen. Al doende kon ik deze oude beeldvelden uitbouwen tot een open systeem dynamisch model. Ik gaf er de naam diagram aan conform het te ontwikkelen beeldvermogen dat aan de hand van een grafisch aanschouwelijk beeldveld in staat is om er door heen te leren kijken (dia-grafein) en om er betekenisstructuren en ordeningen op een coherente en consistente wijze in aan te brengen. Met behulp van een simpel beeldveld kan men dan honderden modellen toetsen en onderzoeken op hun compatibiliteit; uit oogpunt van kennismanagement een duidelijke meerwaarde.
Het beeld als beeld verschijnt in ruimte en in tijd, twee a-priori vormen van het denken, zowel in analytische als in synthetische zin, als een gecodeerde en te hercoderen ruimtelijke tijd en tijdelijke ruimte. In het beeld als beeld kan men niet alleen posities (in de ruimte) denken, maar ook betrekkingen (in de tijd). Dat vraagt om uitleg. Immers men moet zich kunnen voorstellen hoe posities en betrekkingen in het beeld gedacht kunnen worden. Men komt dan uit bij de staat van een model, te onderscheiden van een symbool en evenzeer te onderscheiden van een plaatje of schema. Het model is geen afbeelding van de werkelijkheid, dat betreft het plaatje, het model is evenzeer geen symbool, dat betreft de dynamiek tussen geestelijke werkelijkheid en stoffelijke werkelijkheid, het model betreft een analoge representatie van die stoffelijke feitelijke concrete werkelijkheid in een geestelijke fenomenale abstracte werkelijkheid. Zo het begrip bemiddelt tussen feit en idee in de analytische act van het denken als een (op zich) noodzakelijke correspondentie, zo dient het beeld te bemiddelen tussen fenomeen en concept in de synthetische act van het denken als een (voor zich) mogelijke coherentie en consistentie.
Het beeld als model verwijst naar een holon, een geheel, het begrip daarentegen verwijst naar het deel, naar het tomos. Vandaar dat een tomistisch begrippelijk denken gecomplementeerd dient te worden met een holistisch beeldelijk denken. Dit beeldelijke denken te verstaan als beeldvorming en beelden bedient zich van een model, maar wel een heel specifiek model, een open systeem model, systeem dynamisch te denken. Daar zijn evenzeer logische regels voor te ontwerpen, niet zozeer te ontlenen aan de logica, maar opnieuw te valideren in een geheel eigen logiek van het beeld. En vreemd genoeg als men vanuit deze optiek de geschiedenis van de filosofie opnieuw bestudeert dan zijn die regels daadwerkelijk ook voorhanden, zij het dat ze daar zijn blijven liggen als een onbegrepen relict. Het voert te ver deze regels nu uitgebreid aan de orde te stellen, zie elders op de website..
Het vermogen te beelden als een rationeel vermogen, vraagt nu om een geheel eigen instrument, door mij benoemd als een rationeel gevalideerd beeldvoertuig. Dat beeldvoertuig is qua structuur en ordeningsveld reeds door de ouden ontdekt, coherent en consistent vorm gegeven in zogenaamde medicijnwielen (indiaanse culturen), mandala’s (term van Yung) of in mijn terminologie diagrammen (te onderscheiden van matrixen). Ze representeren in die volgorde ook drie faculteiten van het zielsvermogen, te weten het willen, het voelen en het denken. Zonder deze drie vermogens is het niet mogelijk te leren werken in een beeldvoertuig, ze vraagt om een integrale opvatting van de personale dynamiek. Het diagram als didactisch beeldvoertuig sensibiliseert onder andere het visuele en auditieve vermogen, tegelijkertijd appelleert en activeert ze ook deze drie faculteiten van de menselijke psyche.
Het diagram leren benutten, vraagt daarom niet alleen om een rationeel vermogen, maar evenzeer om een relationeel vermogen, waarin synthetiseren en analyseren, beeldvorming en begripsvorming, verbinden en scheiden, participeren en opponeren, concretiseren en abstraheren, centrifugale en centripetale dynamieken, etc. etc. geheel en al ook innerlijk beleefbaar zijn te denken, te voelen en te willen. Zonder deze intrapersoonlijke communicatie kan men niet interpersoonlijk denken, voelen en willen in het diagram. Vandaar haar waarde in therapie en organisatie, pedagogie en didactiek, etc.
Het oudste en het best ontwikkelde beeldvoertuig moeten we aan de Chinezen toeschrijven, zij benoemen het als de I Tjing (zowel in de orde van Fu Chi als in die van de King Wen). De posities en betrekkingen kunnen systeem dynamisch pas gevalideerd worden indien men beschikt over een systeem dynamisch model, het diagram als beeldvoertuig, waarin talloze modellen uit het westerse wetenschapsbereik in hun interactieve compatibiliteit al of nie