Beeldvelden
Onderstaande artikel betrof een bijdrage aan het congres en het erna gepubliceerde congresboek 'Beeldenken en begripsdenken: een paradox? 2005, met als ondertitel 'Een beeld zegt meer dan duizend woorden' Confucius. Het betrof de zoveelste uitnodiging en dito poging om onder woorden te brengen wat nu beelddenken en in dit verband beeldvelden zouden kunnen zijn en of inhouden. Het is dan onvermijdelijk, dat men deels in herhalingen vervalt, want voor menig publiek is dit onbekend terrein, maar niettemin herlezend en overtikkend naar deze webpagina, zien we naast herhalingen ook weer nieuwe accenten oplichten.
Aangezien we herhaling niet schuwen, want het is en blijft de basis om je iets werkelijk eigen te kunnen maken, met name ook voor onze studenten en trainees, hebben we gemeend dit artikel hier 15 jaar na dato, alsnog te plaatsen. Het past bij het artikel over beelddenken voor Kunstzone en zeer wel passend binnen het kader van systeem logiek, alwaar ook o.a. het fenomeen van de symbolen aan de orde gesteld wordt, teneinde de symbolische vormen in het grondpatroon beter te kunnen verstaan. Na de benodigde opstapjes, gebruikelijk ter introductie, verschijnt dan als nummer vijf het kopje Beeldvelden. Ben je thuis in de materie, dan scroll je lekker door en anders geniet je herhaling, zodat je het vermag te dromen.
Een systeem dynamisch model: op zoek naar een synthese tussen begripsdenken en beelddenken.
Inleiding
Voor een goed verstaan, dienen we vooraf beelddenken en beeldvorming streng af te grenzen van beeldende vorming en beeldend denken. Laatst voornoemde begrippen verwijzen naar het terrein van de esthetiek. De mens is in staat op een kunstzinnige wijze uitdrukking te geven aan gedachten, gevoelens en handelingen en daarover valt evenzeer te denken. Het domein van de esthetiek werd van oudsher dan ook afgegrensd van die van de ethiek en de metafysiek. Respectievellijk werden daar de vragen naar het schone, goede en ware aan de orde gesteld. Deze driedeling verwijst naar het aloude drieledige zielsvermogen van het voelen, willen en denken.
Mijn bijdrage aan het congres bestond dan ook in de these het beelddenken te funderen in het rationele domein, te onderscheiden van het emotionele en het volitionele domein. Om de ontwikkeling van het beelddenken enigszins te kunnen verstaan, dienen we haar te situeren in de ontwikkeling van het menselijk bewustzijn.
Beelden en begrijpen
In de bewustzijnsontwikkeling van de mens gaat het beelden vooraf aan het begrijpen. Van Peursen onderscheidt drie relevante stadia in de bewustzijnsontwikkeling. Tegelijkertijd kunnen die drie stadia evenzeer gezien worden als mogelijke en werkzame strategieën in de menselijke cultuur. Hij benoemt ze achtereenvolgens als het mythische bewustzijn, het ontologische bewustzijn en het functionele bewustzijn. Centraal in deze bewustzijnsontwikkeling is de wijze waarop het subject zich tot het object verhoudt.
In de mythische strategie weet de mens zich één met het hem omringende. Deze verhouding karakteriseer ik op een vierledige wijze: alles hangt met alles samen, zo boven zo beneden - zo binnen zo buiten, ieder deel staat voor het geheel en het geheel is meer dan de som van haar delen en of leden, respectievelijk gepositioneerd op de vier kwadranten in het systeem dynamisch model van de vier elementen, respectievelijk, vuur, lucht, water en aarde element.
Deze vierledige karakterisering van de mythische strategie kan men slechts verstaan binnen de dimensie van het beeld. Tot het instrumentarium van de mythische strategie moeten de symbolen, mythen en riten gerekend worden. Het is dan ook van cruciaal belang om te achterhalen hoe deze strategie om in beelden te kunnen denken feitelijk in werking kon treden. Ze is geenszins pre-rationeel te noemen. De herontdekking echter van het beeld als een informerende structuur van betekenissen kan pas plaatsvinden in een functionele strategie, dat hing samen met de groei van het objectiverende vermogen, gerelateerd aan de ik-functie. Zulks vormde decennialang mijn onderzoeksterrein (de fenomenologie van het beeld als betekenisstructuur).
Na de mythische strategie, hoewel deze tot op de dag van vandaag feitelijk blijft voortbestaan, weliswaar niet meer als overheersende cultuurstrategie, moest de ontologische strategie voor het voetlicht aantreden. Daarin werd het beeld langzaam maar zeker een verdacht medium. Bacon sprak o.a. over de vier verschillende soorten van waanbeelden, die het denken konden verstoren. In plaats van het beeld werd de functie van het begrip in het denken naar voren geschoven. Daar zijn begrijpelijk eeuwen voor nodig geweest van Herakleitos, via Plato en Aristoteles, om maar een paar te vernoemen tot aan o.a. Descartes. Het begrip diende aldus Descartes helder en duidelijk te zijn, claire et distincte. Helder voor zover ze het idee betrof en duidelijk voor zover het begrip afgegrensd kon worden, al of niet verwijzend naar een feit. Kortom, in de ontologische strategie veranderde de subject-object verhouding.
Het subject zonderde zich van het hem omringende af en kwam er tegenover te staan. De mens begon de werkelijkheid te objectiveren, te kwantificeren en te mathematiseren. In het denken begon de mens zich de functie van het begrip toe te eigenen. Een elk begrip diende zich in de werkelijkheid aan de ene kant te kunnen verhouden tot een vaststelbaar feit en aan de andere kant tot een regulatief idee. Hoe idee en feit zich tot elkaar dienen te verhouden, werd het onderwerp van een eeuwenlange zoektocht, ofwel het strijdtoneel tussen idealisten en empiristen. Deze zoektocht resulteerde in ieder geval in het menselijke vermogen de werkelijkheid niet alleen te kunnen veranderen, maar evenzeer tot op zekere hoogte te kunnen verklaren. Immers deze zoektocht is nog niet ten einde.
Functioneel denken
En toch diende zich rond 1900 een nieuwe strategie aan en wel die van het functionele denken. Voortgaande op het onderzoek van o.a. Kant en Hegel, komt de mens tot de ontdekking dat subject en object in functie van elkaar staan. Men kan het object niet begrijpen zonder de rol van het subject in deze in ogenschouw te nemen, aan de andere kant kan men het subject ook niet loskoppelen van het hem omringende. Mede door de ecologische crisis dient dit nog meer aangescherpt te worden, aangezien het ontologische paradigma in de wetenschapsbeoefening nog steeds de boventoon voert. Deze wederkerige wisselwerking tussen subject en object dient een radicale invloed te krijgen op het wetenschapsbereik, door zich daar van bewust te worden. De kwantum fysica o.a. diende de betrekking ofwel de relativiteit mede in ogenschouw te nemen. De status van het feit, de status van het begrip en de status van het idee dienen op een nieuwe wijze aan de orde gesteld te worden.
Deze summiere schets van de ontwikkeling van het denken dient in dit kader slechts het schouwtoneel te vormen waarop men de wisselwerking tussen het denken in begrippen en het denken in beelden opnieuw voor het voetlicht kan brengen. Immers, binnen het wetenschappelijke domein kwam wetenschapstheoretisch de vraag naar boven in hoeverre de werkelijkheid van het objectieve anders onderzocht diende te worden dan de werkelijkheid van het subjectieve. Deze vraag is geenszins zomaar te beantwoorden, de controverse is enorm en woedt feitelijk sinds mensenheugenis.
Desondanks zien we in onze cultuur, mede onder invloed van het functionele bewustzijn, de functie van het beeld herintreden, al geschiedt dat o.a. via de massamedia en al kan het onderwijs het beelddenken maar zijdelings hanteren. De vraag, die in dit congres centraal stond, is immers de status van het beelddenken. Het feit dat het fenomeen beelddenken langs talloze wijzen begint aan te treden, is niet meer te negeren. De andere bijdragen in het congresboek zullen dat meer dan voldoende aan het licht brengen, zie aldaar. In mijn bijdrage beperk ik me dan ook tot het kentheoretisch statuut van de beeldvorming c.q. het beelddenken. Dat vormt mijns inziens ook het manco als men blijft steken in het fenomeen beelddenken op zich. De functie van het beeld in het denken keert pas weer terug door de herontdekking van de mythische strategie, deze herontdekking is mede het gevolg van het functionele bewustzijn, zoals we dat o.a. tijdens het expressionisme begin twintigste eeuw zien aantreden.
Beelddenken is evenzeer als begripsdenken op te vatten als een rationeel menselijk vermogen. Dat de status van het beeldvermogen slechts mondjesmaat gedoogd wordt in de hypothesevorming, als een noodzakelijke fase in de empirische cyclus, laat al zien, dat de mens überhaupt niets kan bedenken zonder zich ook maar iets te kunnen voorstellen. Het gegeven dat er tussen theoria en praxis zowel een deductieve als een inductieve sprong valt te traceren, toont aan dat de status van het idee niet naadloos samenvalt met de status van een feit. Niettemin blijft het van belang eventuele correspondenties niet alleen te vermoeden maar ze ook daadwerkelijk te toetsen.
Functioneel ontologisch denken ineen weven
Hoe een gegeven idee dient te corresponderen met een gegeven feit, blijft het voorwerp van empirisch wetenschappelijk onderzoek. Hoe die ideeën al of niet samengebracht kunnen worden in een sluitende en verklarende theorie, die ook de causale relaties tussen bepaalde feiten kan weergeven in bepaalde formules, regels of wetten is evenzeer een resultante van zowel inductief als deductief uitgevoerd onderzoek door middel van het genereren van toetsbare experimenten. Dit wetenschappelijk onderzoek moet dan ook gerekend worden tot de ontologische strategie.
In deze ontologische strategie gaat men om het wat scherper te stellen vooral op zoek naar het meest oorzakelijke deel. De werkelijkheid is analytisch uiteen te splitsen in 'onderdelen', die op een of andere wijze oorzakelijk op elkaar inwerken. Men zou dit ook een tomistisch (tomos = deel) paradigma kunnen noemen. Ze tracht de werkelijkheid te reduceren tot oorzakelijke delen om ze vervolgens in discursieve, lineair causale verbanden te kunnen denken.
Binnen dit paradigma wordt de werkelijkheid min of meer gezien als een mechaniek van op elkaar inwerkende onderdelen. Kent men de delen, dan kan men het mechaniek reconstrueren in nieuwe mechanieken. Vanuit dit paradigma echter kan men niet de totale werkelijkheid, te verstaan als een geheel, een holon, blijven onderzoeken, aangezien ze vanuit deze bril of optiek, vele andere aspecten terzijde moet leggen als non-sense, van geen betekenis. Dit is echter in toenemende mate een vraag geworden. En deze vraag komt op met de intrede van het functionele bewustzijn.
De vraag of de werkelijkheid niet zozeer alleen als een mechaniek valt te onderzoeken, maar ook als een organiek, impliceert de noodzaak de werkelijkheid weer op te vatten in onderscheiden systemen, mogelijk hiërarchisch geordend, in de van oudsher bekende rijken: mineraal, plant, dier en mens of anderszins. Een organisch wezen is mogelijk meer dan de som van haar delen. Een eenzijdige reductieve benadering kan op voorhand het verschijnsel leven, het verschijnsel ziel en emotie en het verschijnsel geest of ik tekort doen. Mogelijk kan vanuit een abductieve benadering blijken hoe delen binnen een organiek verband pas in functie treden binnen de context van het systeem, het geheel, een holon. In een functionele strategie begon men te opteren voor een holistisch paradigma. In en vanuit het geheel kan men dan minder spreken van delen, eerder van leden. Aangezien ze pas als leden van het geheel in functie kunnen treden.
Welnu, wanneer leden van een geheel binnen de context van een geheel in werking treden dan spreekt men van een fenomeen. Dat fenomeen is meer dan de som van haar delen, omdat deze delen binnen die context gaan functioneren als leden. Leden hebben evenzeer de status van een feit, zij het dat ze pas in functie kunnen treden in relatie tot andere leden binnen de context van dat geheel. Dat geheel moet dan opgevat worden als een open systeem, dat weer kan inter-acteren met andere open systemen. Een geheel van samenhangende feiten kan men vervolgens trachten te verstaan door middel van een concept. Dat concept nu kan men onderzoeken op haar coherentie en consistentie. Dat concept correspondeert geenszins met het feitelijke fenomeen, aangezien het concept niet het fenomeen op zich is, maar de wijze waarop het fenomeen verstaan kan worden.
De wijze waarop het fenomeen verstaan kan worden, dient men in beeld te brengen. Het concept is zeer wel in een model aanschouwelijk te maken, maar ook hier het model is niet de werkelijkheid. Het model representeert de werkelijkheid op een analoge wijze. Het concept is niet te toetsen door middel van het fenomeen. Maar hoe weten we of het concept nu valide is of niet? Vandaar dat men in de wetenschapsfilosofie spreekt van verschillende waarheidstheorieën waaronder die met betrekking tot de correspondentie tussen idee en feit en die met betrekking tot de coherentie betreffende de relatie tussen onderling samenhangende ideeën in een concept. Het lijkt me juist om in een ontologische strategie mogelijke correspondenties tussen bepaalde ideeën en bepaalde feiten te blijven falsificeren, maar het lijkt me evenzeer van belang om in een functionele strategie onderzoek te blijven doen naar de mate van coherentie en consistentie van een concept, juist daar waar ze niet te herleiden valt tot de status van een feit.
Door middel van een tomistisch paradigma focust men in een ontologische strategie op begripsvorming, maar focust men in een functionele strategie door middel van een holistisch paradigma op beeldvorming. De aard van de beeldvorming berust rationeel gezien op het synthetische vermogen van het denken recursieve verbanden op te sporen, daar waar het analytische denken uit is op het blootleggen van discursieve verbanden. Aan de ene kant kan men spreken over een ontwikkeling van het menselijk bewustzijn, aan de andere kant kan men ook spreken van het ontwikkelen van onderscheiden strategieën en het hanteren van onderscheiden paradigmata. Nu doet zich het unieke fenomeen voor dat de mens in een functionele strategie feitelijk zowel een tomistisch paradigma kan koppelen aan een holistisch paradigma, te verstaan als twee complementaire paradigmata.
Men spreekt veelal over een paradigma wisseling alsof men zomaar over kan gaan van de ene naar een andere optiek. In dit verband zou ik liever willen spreken van twee aanvullende, mogelijk complementair te begrijpen optieken om te denken en om de werkelijkheid integraal te leren onderzoeken. Indien deze these klopt, moet men vervolgens zowel de begripsvorming als de beeldvorming binnen een systeem dynamisch model aan de orde kunnen stellen. Dat is pas mogelijk als men het domein van het beeld, de wijze waarop het de werkelijkheid representeert, kan structureren als een geordend veld met posities en betrekkingen. Dit geordende beeldveld dient onderzocht te worden op haar significante formele betekenisstructuren. Dat geordende beeldveld functioneert bijgevolg als een denkraam waarop het denken bepaalde begrippen systematisch in beeld weet te brengen.
Doorgaans verloopt het denken onzichtbaar. Daar waar we schrijven, kan bijvoorbeeld het denken lineair uitgeschreven worden. Maar het denkproces kan ook ruimtelijk weergegeven worden in een beeldveld, in een model, in een geformaliseerd speelveld, in een systeem dynamisch geordend beeldveld. Dat gegeven zien we al in de ontdekking van mindmaps, letterlijk kaarten van de geest. Buzan kwam op het idee om gedachteprocessen te visualiseren door middel van het ordenen van bepaalde begrippen. Daarmee kan men al associërend zijn denkproces ordenen. Zo een mindmap verschijnt wel in de ruimte, maar als kaart kan het willekeurig opgebouwd worden, afhankelijk van de denker, het onderwerp, etc. Maar wat nu als men de posities op die kaart op een bepaalde wijze codeert. En wel zo dat een bepaalde positie in de ruimte ook een significant andere formele betekenis met zich draagt dan andere posities. Dat lijkt misschien op het eerste oog een absurde gedachte en toch, zulks vormt het terrein waarop ik decennia lang praktisch onderzoek verrichtte en nog verricht.
Beeldvelden uitrichten
Het komt er niet alleen op aan de posities in de ruimte te coderen, maar ook de betrekkingen tussen die posities te definiëren. Immers zodra men een een zekere en stabiele compositiestructuur weet op te bouwen, is men zeer wel in staat om geordende denkconfiguraties uit te voeren in de tijd. Ruimte en tijd, compositie en configuratie worden aanschouwelijk in een systeem dynamisch model, op te vatten als een beeldveld. Dat beeldveld hoeft niet zozeer beeldend uitgewerkt te worden, mag, maar representeert door haar posities en betrekkingen mogelijke denkbewegingen. Het denken beweegt zich door middel van posities en betrekkingen door de imaginaire ruimte van een te denken concept. Dat concept wordt zowel tot begrip als in beeld gebracht en waarneembaar geworden door de significante posities, betrekkingen, mogelijke dynamieken en of bewegingen en vooral gegeven bepaalde beeldlogische regels. Zo een beeldlogisch geordend systeem dynamisch model ben ik gaan hanteren als een beeldvoertuig. Letterlijk een voertuig om denkprocessen in beeld te brengen middels bijvoorbeeld een diagram of dynagram: letterlijk grafisch gecodeerde velden waardoor heen en waarmee men kan kijken en helder en duidelijk denkend concepten kan bemiddelen.
Zo een beeldveld is heel systematisch op te bouwen. Daartoe dient het beeldveld ingedeeld te worden in zowel ruimte als tijd en wel middels bepaalde assen. Zo onderscheiden we de verticale as waarop polaire betrekkingen gesitueerd kunnen worden en de horizontale as waarop duale betrekkingen gepositioneerd kunnen worden. Tezamen vormen de verticale en de horizontale as het substantiële dynamische kruis. Vervolgens onderscheiden we de diagonale assen, die tezamen het diagonale of statische kruis representeren. Uiteindelijk kunnen we het beeldveld, al of niet omsloten door een cirkel, bijvoorbeeld opdelen in acht velden en acht mogelijke posities en of anderszins. In dat beeldveld vormt de horizontaal de duale betrekking tussen enerzijds de aard van een autonome positie of de aard van een heteronome positie, vervolgens vormt de verticaal de polaire betrekking tussen de aard van de concentrische richting en de aard van de discentrische richting.
Zo doende ontstaan vier verschillende kwadranten, die respectievelijk als autonoom discentrisch, discentrisch heteronoom en concentrisch heteronoom en concentrisch autonoom gekarakteriseerd kunnen worden. Dat correspondeert weer met de vier graden van de intensiverende beweging zoals Aristoteles ze formuleerde: respectievelijk kinesis, dynamis, energeia en entelecheia. Vervolgens kan men de aard van de beweging duiden als antipathisch en of sympathisch, respectievelijk linksomgaand en rechtsomgaand op de cirkel, al of niet leidend tot vertraging en of versnelling.(Dit zijn maar een paar voorbeelden uit de losse pols, een precieze uitwerking van het te reconstrueren grondpatroon vindt men elders op de website.)
Dit systeem dynamische beeldveld kan men om het tot een grondpatroon te kunnen uitbouwen verder toerusten met alle mogelijke regels. Zowel aangaande de regels van de overeenkomst zoals Foucault ze definieerde (antipathie, sympathie, conveniëntia, aemulatio, analogie) als aangaande de regels van verschil (tegendeel, tegenstelling, polariteit, relativiteit en negatie) zoals ze naar Hegel zijn vernoemd. Uiteindelijk blijken verder onder andere de 10 categorieën en de vier werkoorzaken van Aristoteles er in ondergebracht te kunnen worden en nog vele andere regels. Zaak is wel streng te onderzoeken hoe ze elkaar in deze al of niet complementair kunnen insluiten, dan wel uitsluiten. Al met al kan er een systeem dynamisch grondpatroon ontstaan waarop men talloze modellen en dito concepten kan onderzoeken op hun innerlijke coherentie en consistentie. Dit alles in en vanuit een steeds hypothetisch onderzoekende grondhouding.
Beelddenken schijnt in dit verband een rationeel systeem dynamische aangelegenheid te kunnen worden, visueel en virtueel hanteerbaar als een kaart van de geest, maar dan wel een gestructureerde en geordende kaart, gebouwd op beeldlogische regels. Niet zozeer uit de logica, het domein van het begrippelijke denken of begripsdenken, maar uit het domein van het beeldelijke denken of beelddenken. Dat ze van oudsher in de filosofie te vinden waren, blijkt pas als men er werkelijk oog voor begint te krijgen. Dat werd pas mogelijk als men de filosofie ook al doende kan representeren en hypothetisch kan denken in een systeem dynamisch model, hetgeen ik vele jaren, als freelancer, met vrucht trainde aan vwo-leerlingen. Alleen al het verschil in betekenis tussen bijvoorbeeld redeneren en argumenteren, kon in weerwil van de filosofische woordenboeken, systeem dynamisch ook zichtbaar gemaakt worden in hun onderscheiden functie en dynamiek.
Een beeldveld als werkraam en denkraam inrichten
Al doende ontwikkelde ik in eerste instantie het diagram tot een systeem dynamisch gestructureerd beeldveld, een denkraam en een werkraam ineen. Aangezien er op dit terrein niets voorhanden was, moest ik als beelddenker avant la lettre, in de loop van de tijd zelf op zoek gaan naar de onderscheiden betekenissen van mogelijke of noodzakelijke posities en betrekkingen (veel later bronpunten, coördinaten, verbanden, contouren, verhoudingen, assen, raakvlakken en resonanties).
Aangezien deze beelddenker zowel filosofie als theologie studeerde, kwam hij in aanraking met zowel begrippen als beelden uit de cultuur van het denken. Tot zijn verwondering bleken bepaalde symbolen een significante betekenisstructuur te hebben, bepaald door de aard van hun inherente dynamiek ten aanzien van compositie en configuratie. Evenzeer tot zijn verwondering bleken ingewikkelde denkoperaties herleid te kunnen worden tot bepaalde beeldlogisch te ordenen denkvelden en of denkbeelden. De aaneenvoeging van die twee domeinen, zowel die van begrippen in een beeldveld als die van bepaalde beeldvelden in te onderscheiden begrippen, brachten hem ertoe een systeem te ontwikkelen waarin hij als beelddenker aanschouwelijk en rationeel gefundeerd kon opereren. Het moge duidelijk zijn dat dat een kwestie van trial and error werd, maar niettemin is hij nu in staat honderden modellen uit diverse wetenschapsbereiken compatibel te denken in één systeem dynamisch onderbouwd grondpatroon.
Conform de statiek en dynamiek van zo een systeem dynamisch grondpatroon, ben ik stapsgewijs vorderend en altijd in dialoog met studenten en latere medewerkenden, diagrammen gaan onderscheiden van dynagrammen. In eerste instantie in hetzelfde grondpatroon, maar later als twee te onderscheiden beeldvelden met ieder hun eigen functie en bereik als het gaat om hoe ruimte en tijd op een adequate wijze te denken. In eerste instantie onderzocht ik hoe systeem dynamisch gevalideerde modellen compatible konden interfereren met andere modellen, zowel uit oost als west, zodat ik al doende de beeldlogische regels toetsenderwijze al of niet kon inpassen en of toepassen. In tweede instantie ging ik meer en meer het onderzoek zelf methodisch uitlijnen en kwam al doende op het spoor van action research om vervolgens die methode verder systeem dynamisch in te richten om ook hier weer al doende onderzoek te verrichten met betrekking tot filosofie, didactiek, therapeutisch handelen, klinische observatie en beeldvorming, kennismanagement, organisatieprocessen en organisatieleer.
Aangaande action research, ben ik studenten pragmatisch gaan loodsen langs de fasen van open dating, axial dating, conceptual dating en functional dating, zowel inzake probleem gestuurd als proces gestuurd onderzoek, zowel inductief als deductief. Door middel van een systeem dynamisch gevalideerd denk- en werkraam kan de student niet alleen veel effectiever en efficiënter leren en onderzoek leren verrichten, maar ook veel flexibeler en creatiever met zijn mogelijkheden en onmogelijkheden leren omgaan, aangezien evenzeer onderscheiden leerstijlen al of niet verbonden konden worden met specifieke dynamieken in de persoonsontwikkeling, etc. etc. Zo ook hoe te leren omgaan met de specif