Oogstsymboliek in strovormen
De Ierse Armagh
De folder werd geschreven in juni 1989 door alfons vandeursen. De genutte bron betreft de Ierse Armagh zelve.
Meer dan een kunstzinnig folkloristisch ambacht.
Op deze tentoonstelling treft U talloze strovormen aan, die heden ten dage opnieuw gemaakt worden, om de eeuwenoud oogstfolklore voor ons mensen te behouden en te behoeden. Na zorgvuldig onderzoek, zijn de traditionele strovormen aan de vergetelheid ontrukt en uit verschillende landen in deze tentoonstelling bijeen gebracht.
Het zijn prachtige stukjes sierkunst, die wellicht sommigen inspireren om zelf dit aantrekkelijke handwerk te leren beoefenen. Het betreffen hier strovormen die een indrukwekkende geschiedenis achter zich hebben. Voor wie toentertijd daarin was geïnteresseerd, leverde Stichting Ceres, stichting voor oogstfolklore en strosymboliek, daartoe de benodigde informatie. Hedendaags kan men zelf online van alles tegenkomen en zich laten informeren.
Wij brengen uit al deze strovormen, hier speciaal de Ierse Armagh onder uw aandacht. Het betreft een aloud oogstsymbool, waarop ooit iemand aan de Leidse Universiteit is gepromoveerd. Ben zijn naam helaas vergeten, maar hij heeft via deze folder de auteur ervan kunnen opsporen. Tijdens de telefonische samenkomst verzekerde hij, als promovendus, mijn bevindingen, waarvan bij deze acte in het navolgende.
De oogstvormen hebben alles te maken met hetgeen de mens vroeger, vanuit zijn eigen ervaringen in de oogsttijd, trachtte te verbeelden. Het wezenlijke werd in eenvoudige vormen tot uitdrukking gebracht. Elke strovorm representeert op een unieke wijze een oogstsymbool, hier toegespitst op de Ierse Armagh. We hopen dat de schouwende lezer hiervoor weer oog krijgt, opdat het beeld als symbool in haar werking weer verstaan en begrepen kan worden.
(---De reden dat we het hier plaatsen onder `system logic / symbols´, ligt eenvoudigweg in de door mij hervonden genealogie van het symbool als een cd-rommetje uit de oudheid. Symbolen kunnen 'lezen', ze verstaan en begrijpen, bracht mij ertoe, ten behoeve van het functionele paradigma, een kwalitatief 'systeem dynamisch veld' te ontwerpen, zoals ze op deze website in allerlei onderscheiden grammen, denk- en werkramen, zijn uitgewerkt. Mijn streven was en is om beeld en begrip weer bijeen te brengen in een te denken grondpatroon, op grond waarvan talloze modellen inter- en intra-disciplinair geordend en geïntegreerd kunnen worden. Zie ook das Geviert en the art of mapping.--- latere invoeging---)
Wat een strovorm maakt tot oogstsymbool.
Bij een eerste wandeling door de wereld van de aloude strosymbolen zal vooral de schoonheid van de vormen het aandachtige oog van de toeschouwer trekken. De kleur en de aard van het materiaal, bepaalde lijnen, kleuren en versieringen, kunnen ieder op hun eigen wijze inwerken op de toeschouwer. Bepaalde verschillen en of overeenkomsten kunnen de aandacht wekken.
Wie op deze wijze kijkt, kan op de gedachte komen, dat er nog vele andere variaties te bedenken zijn. Dat met deze techniek heel wat mooie vormen en voorwerpen te maken zijn, ongetwijfeld.
Een strovorm wordt echter pas een symbool, op het moment dat de toeschouwer verder wil kijken dan die buitenkant. Blijkbaar zit er een spanning tussen de vorm en datgene wat die vorm tot uitdrukking wil brengen, maar tevens ook verhult, als je niet het wezenlijke eruit kunt leren lezen. Lezen hier verstaan als verzamelen, oogsten, zoals in 'aren lezen'.
Het symbool vormt de binnenkant van de strovorm: wat onzichtbaar is, wordt toch zichtbaar in de vorm.
Voor al deze oer-oude strovormen gold en geldt, dat er een strikte logiek en of samenhang bestaat tussen het symbool en haar vorm. Men kan ze niet om het even verwisselen of variëren. De variaties, die er zijn, moeten dan ook herleid worden tot het symbool zelf, tot het wezenlijke dat verbeeld wordt. Dat vormt de toets met betrekking tot de authenticiteit van al zulke strovormen.
Het beeld laten spreken.
Wie meer wil zien dan de schoonheid van de vorm alleen, dient in eerste instantie te vergeten wat er aan feiten bekend is omtrent herkomst, ouderdom, geschiedenis en vlechttechniek. Of wat ze allemaal wel of niet betekenen.
Men kan de strovorm bekijken en beluisteren, niet om te bestuderen, maar om die op je te laten inwerken. Erop vertrouwend, dat deze vormen iets te zeggen hebben, omdat de maker wist, niet de na-maker, wat hij/zij erin moest verbeelden, met andere woorden: erin tot uitdrukking wilde brengen. De ervaring die zij/hij in de oogsttijd had, deed haar/hem zien wat zij/hij in deze vorm heeft vastgelegd, net zoals op een foto, heeft vastgelegd, gefixeerd.
Aan ons om dat weer te leren lezen: geleid langs de lijnen en de vormen, door de beweging naar binnen toe te volgen en de oer-gebaren te ontdekken, waarmee het wezenlijke tot uitdrukking werd gebracht in een beeld, in een gelijkenis. Elk oer-gebaar drukt iets uit van het oer-wezen dat wezenlijk manifest wordt in de vorm.
Het weefsel dat de strovorm is.
Wat allereerst de strovorm siert, is haar eenvoud. Alles wat ze laat zien, is zo essentieel in vorm en lijn, dat daarin en daardoor haar kracht spreekt, haar werking voelbaar wordt. Het symbool in haar werking tastbaar wordt als een gebaar. Juist de eenvoudige en wezenlijke gebaren wenken de toeschouwer naar binnen, het krachtenveld schoorvoetend betredend.
Tussen vorm en inhoud, buitenkant en binnenkant, materie en geest, existentie en essentie: op precies die grens beweegt zich het symbool in haar werking. Een strovorm wordt pas symbool als het de sluier vormt waardoor materie en geest, buitenkant en binnenkant verweven worden. In die verwevenheid openbaart het symbool in de vorm concreet en tastbaar datgene wat wezenlijk de bron is van al wat is: het rijk van de geest.
Het materiaal - de korenhalm met aar - als draagster van het beeld.
De zachte goudgele, soms zilverachtige glans van het materiaal op zich, vertoont al een aantrekkelijke warmte, die het gevoel aanspreekt. De holle halmen van verschillende graansoorten die gebruikt worden, leiden onwillekeurig het oog langs en door de vorm. De halmen vormden de baan waarlangs aardse en hemelse krachten en machten heen en weer stroomden. Hun ontmoetingspunt, het reservoir waarin ze samenstroomden, vormde de aar.
Deze complete halm met aar wordt geoogst, gedroogd en gebruikt. Op zich is dit al een compact beeld van wat in de strovorm verder uitgewerkt wordt. De kracht van de in lijn gebrachte stroming, wordt veelal gebruikt in verticale, dan wel horizontale richting, ofwel in een combinatie, al of niet vorm gegeven in een cirkel, die op haar beurt zowel in het verticale als het horizontale vlak kan stromen, waaruit we de spiraal zien ontstaan.
Het is niet doenlijk om los van een voorbeeld alles uiteen te leggen. Daarom werd mij toentertijd gevraagd de Armagh, een strovorm uit Ierland, enigszins te duiden, vandaar dat ik het ook tasttenderwijs begon uit te werken. Voor mijn gevoel een heel fundamentele vorm, die tot de verbeelding sprak.
Het navolgende komt uit bovenstaande folder ter gelegenheid van de expositie: 'OOGSTSYMBOLIEK IN STROVORMEN', van 9 tot 28 september 1989 in de Openbare bibliotheek te Groesbeek. Het voorblad werd ontworpen door José Bolt-Honing en door haar nagetekend van het (onderstaande) originele symbool.
Beeldbeschrijving van de Armagh.
De vorm van de Armagh is heel symbolisch en vertelt over wat de aarde vrucht doet dragen, opdat de mens zich kan voeden in geestelijke en materiële zin.
Centraal in de strovorm vinden we een cirkel in het verticale vlak, die de voortgaande beweging aangeeft van al wat leeft: elk jaar, seizoen in en seizoen uit, weer opnieuw. Een cyclus, zoals die mogelijk wordt op moeder aarde. De cirkel symboliseert dan ook de aarde, het spreekwoordelijke midden of middel voor al wat leeft. Zowel de navel als de navelstreng van al wat leeft en leven voortbrengt, zich bewegend en voortbewegend tussen kosmos en aarde. De buik van en voor al het leven: Moeder Aarde - Gaia - Ceres.
Moeder aarde is echter voor al het leven in en op haar, wezensafhankelijk van de grote beweger: vader zon, die zijn stralen keer op keer, dag na dag, seizoen na seizoen, in meerdere of mindere mate over de aarde laat schijnen. De opgaande zon verschijnt in het beeld van de Armagh boven de kim aan de horizon en welgeteld in twee keer zes stralen.
Ieder zestal is apart gegroepeerd, als in een waaier samen gebracht: zes stralen in een opgaande en zes stralen in een neergaande boog, tezamen vormen ze het getal twaalf. In dat getal twaalf wordt meer gesymboliseerd dan alleen de zon in haar 12 maandelijkse jaargang. Daarmee wordt ook de kosmische inbreng geduid van de sterrensferen, gegroepeerd in twaalf huizen. Al het leven van en op moeder aarde is wezensafhankelijk van de kosmos. De kosmische krachten moeten orde bewerken.
Uiteindelijk zie je orde ontstaan via de middelste gevlochten streng, die zich verticaal, van boven naar beneden, versmalt. Daar zie je hoe de kosmische machten spiraalsgewijs verweven worden met de aardse krachten. Het vlechtwerk toont het beeld: alleen moeder aarde zelf, de cirkel én metaforisch gezien, de navelstreng zijn gevlochten. Een navelstreng tussen kosmos en de aarde en haar rijk gevulde aren onder aan de cirkel. Al wat aarde is en doet zijn, is gevlochten, geweven, verweven uit machten en krachten.
Daar waar de kosmische machten orde bewerken tot in het minieme, op dat minieme punt vindt de omslag plaats naar de overdaad: zestien rijk gevulde tarwearen; daar stort de aarde haar overvloed in deze berstensvolle aren.
Het kosmische zonnelicht bewerkt niet alleen orde, maar ook wanorde. Wanorde op aarde, wanorde in het ontkiemende zaadje. Overal waar de zon schijnt, gaan lucht en water stromen door de warmte en tussen warmte en koude, het droge en natte. Wij zien dat verbeeld in de vier stralen, die hun oorsprong vinden in hetzelfde punt als waar de zonnestralen over de aarde gaan schijnen en die alle vier de cirkelgrens passeren. Ze omvatten in hun werking heel de aarde en ver daarbuiten. Vier is het symbolische getal voor al wat aarde heet: de vier primaire elementen: aarde, water lucht en vuur, de vier secundaire kwaliteiten: warmte, koude, droge en natte, de vier windstreken, de vier winden en de vier seizoenen.
Beroering, chaos, vormt een vruchtbare bodem voor de kosmische inslag. Zonder zon nooit en te nimmer regen: water, dat uit de hemel moet vallen, kosmisch verrijkt, om het leven, de plant te kunnen voeden en drenken. Zon, vuur en warmte, water en koelte, zij scheppen op aarde een midden waarin en waaruit leven kan gedijen. In zonneschijn en regen kan de boer ploegen, zaaien en veelvoudige rijkdom oogsten. Maar dit alles is niet mogelijk zonder hulp, zonder samengaan van boven en beneden, hemel en aarde.
Zo boven, zo beneden, zo beneden zo boven. Dat komt nog eens extra tot uitdrukking in het getal zestien van de aren. Vier maal vier enerzijds en anderzijds twaalf, het kosmische, en vier, het aardse, bekokstoven samen wat het koren vrucht doet dragen. De bundel aren hangt zwaar onderaan de buik te drogen. Klaar om deels gedorst te worden, vermalen tot meel en gebakken tot brood, voedsel voor alle dag; klaar om deels weer uitgezaaid te kunnen worden om zo de kringloop van het leven te hernemen.
Het symbool in stro als onderdeel van het oogstritueel.
Voor de mythische mens waren de krachten van boven en de krachten van beneden niet anoniem. Men leefde ermee in het alledaagse doen. Ze waren wezenlijk - wezens - die in en via het ritueel werden gevraagd voor en gedankt om hun steun.
Wanneer het koren, dat door hun wezenlijke bijdrage niet had kunnen groeien, geoogst moest worden, ontnam de mens hen hun thuis: dat waaraan en waarin ze gewerkt hadden: het korenveld. Bij het oogsten konden die wezens zich dan ook terugtrekken in de laatste schoof. Deze bleef veelal op de akker staan in vol ornaat, rijk versierd met alle gevulde aren, geen mens die er van nam. Dat alles moest weer terug geschonken worden aan al die machten en krachten van boven en beneden.
Deze laatste schoof werd vaak kunstig versierd, veelal in de vorm van moeder aarde, in velerlei namen, de godin van de vruchtbaarheid. Zij werd veelal ook meegevoerd in een feestelijke optocht om getuige te zijn van de enorme vreugde en dankbaarheid.
Uit die elementaire laatste schoof ontwikkelen zich de strovormen, die steeds andere facetten van dat gebeuren in beeld gingen brengen, echter voor zover dat wezensafhankelijk verbonden kon blijven met haar essentie. Het wezenlijke trok zich naar gelang de verschillende wezens, in de verschillende strovormen terug.
Die verschillende strovormen hingen thuis een winter lang te wachten, symbool en schakel tussen twee werelden, tussen twee seizoenen, waartussen een bange koude winter zonder zon. Doch in de winter en wel gedurende drie dagen na midwinter, in de huidige kersttijd, herrees de zon enerzijds en daalde anderzijds een kosmische regen in, die het zaad wezenlijk bevruchtte.
Daartoe bij de open haard gelegd en of opgehangen, met de schoorsteen als kanaal tussen hemel en aarde. Het zaad werd daar deels bewaard omdat het er droog was, maar deels ook omdat daar de geestelijke bevruchting kon plaatsvinden.
In het voorjaar werd dit zaad vermengd met het zaad uit de strovormen en het andere zaad van de droogzolders, dat verzekerde het kiemen van het zaad. Kiemen wil zoveel zeggen als dat al die wezens hun strovormen verlaten om zich een nieuw thuis te bereiden: een wuivende graanakker met goudgele halmen, zwaar hangend van de berstensvolle aren.
Aanvullende noties met betrekking tot de etymologie van de Armagh.
Verder onderzoek, dertig jaar na de eerste intuïtieve beschrijving van dit fenomeen, deed ons, langs velerlei wegen, op onverwachte bronnen stuiten waarin gewag werd gemaakt van de herkomst van de Armagh. Startend bij www.ireland.com kwamen we er achter dat in Noord Ierland, de provincie Ulster met zes graafschappen, county Armagh lag, met de hoofdstad Armagh. Een aloud graafschap met vruchtbare gronden en boomgaarden, waaronder appelboomgaarden en dito oogstfeesten.
Speurend naar de herkomst van de naam Armagh, kwamen we Ard Macha tegen, vertaald, Ard = de hoogte van Macha, een verhoogde fortificatie uit de vierde eeuw voor Christus (371). Daar in de buurt lag naast een koningen residentie ook een belangrijke Keltische tempel: Emain Macha, de tweeling van Macha, Fir met de betekenis 'waar' en Fiaï met de betekenis 'bescheiden'. Dat een heuvelfort verbonden werd met de naam Macha, bracht ons bij de godin Macha, een Ierse godin van oorlog en vrede. Macha vormde met Badb (strijdkraai) en Nemain (krijgsfurie) een triade. In de Ulster-cyclus, een verzameling oud ierse verhalen, komen we overigens meer oorlogsgodinnen tegen waaronder Morrigan, de grote koningin. Het angstaanjagende van deze paardengodinnen vinden we nog terug in het woord 'nacht-merrie'.
De godin Macha was befaamd om haar snelheid, want ze liep sneller als een paard, dat bleek in een wedstrijd waartoe ze, hoogst zwanger, werd uitgedaagd. Snelheid, die zich kon meten met een edele viervoeter als het paard doet vermoeden dat paarden en koninginnen enig verband hadden, zoals Epona, gezeten op een groot paard met een zogend veulen en of afgebeeld met aan weerszijden 2 stel paarden. Epona was een vruchtbaarheidsgodin in Gallia Belgica. Beschermster van de 'reizigers' naar de onder- en bovenwereld. Ze droeg een sleutel, als een symbool van haar vermogen om de toegang tot de andere werelden te ontsluiten. Haar beeltenis was o.a. te vinden in de paardenstallen (zie ook das Geviert voor wat betreft de uitwerking van het betreffende raam in een koetshuis).
In het sterrenbeeld Pegassus, het gevleugelde paard, dat opsteeg naar de hemel en voortaan aldaar is te vinden, zien we in de romp van het paard vier ster