Werken in het dictogram
Om methodisch in, met en vanuit het dictogram te kunnen werken, hebben we onder 'working in a dictogram' 16 stappen uitgewerkt, verdeeld over vier fasen in de action research cyclus, in deze: open dating, axial dating, conceptual dating en functional dating. In de open dating fase worden vier belangrijke stappen onderscheiden, analoog aan de vier fasen van de action research cyclus. Deze vier eerste stappen in de open dating fase hebben we benoemd met je zelf doen instemmen, afstemmen, toestemmen en bestemmen, vervolgens hebben we iedere stap nader toegelicht, zie aldaar.
In een later stadium hebben we deze eerste vier stappen nader omschreven met acht aspecten waarmee de onderzoeker zijn aandacht kan preciseren wanneer hij in het dictogram gaat werken. Deze acht aspecten zijn terug te vinden in onderstaande diagram; ze zijn weer analoog uitgewerkt aan de vier fasen van het AR model en de vier stappen met betrekking tot het je zelf afstemmen op het veld. In het dagelijks gebruik spreken we minder van een dictogram, eerder van een veldopstelling, analoog aan elke vorm van opstelling, met name zoals Bert Hellinger (1925-2019) die ontwikkeld heeft voor familieopstellingen. Inmiddels is men al vertrouwd met team en organisatie opstellingen.
Een opstelling vindt doorgaans plaats in een gegeven ruimte en in een gegeven tijd; juist deze aspecten nemen we zeer serieus, door het veld ruimtelijk compatibel in te richten, conform het grondpatroon wat we als een simplex systeem dynamisch hebben uitgewerkt. Wat betreft het tijdsaspect, nemen we zeer serieus, wie wat op welk moment inbrengt, zeer wel ook gerelateerd aan de positie, die zij / hij tijdens de opstelling heeft ingenomen. Dit om vele redenen. Om hier maar een paar te vernoemen: de wijze waarop een concept in de tijd ontstaat en de wijze waarop facetten en of aspecten van het concept in het veld staan, zijn middels de reeds in kaart gebrachte analoge modellen systeem dynamisch te bevragen. Al hetgeen in tijd en ruimte gestalte krijgt tijdens de veldopstelling, valt door de systeem dynamische aanpak al of niet te valideren.
Aangezien een veldopstelling stamt uit een oude mythische wijze van werken, is het zaak daar op een gepaste wijze je ook op af te stemmen, aangezien de participanten in een veldopstelling het subject betrokken medium vormen. De mate waarin de deelnemers zich daar van bewust kunnen worden, vraagt dan ook om het beoefenen van een juiste attitude, wil het onderzoek vrucht kunnen dragen. Om deze attitude enigszins voelbaar te kunnen maken, hebben we gekozen voor de aandachtshouding, waarin ruimte is voor deemoed, onbevangenheid en eerbied, met betrekking tot hetgeen zich in de opstelling al of niet gaat voordoen. Men hoeft nergens in te geloven, noch hoeft men tijdens het onderzoek zich bezig te houden met hoe een veld al of niet in werking treedt.
De mate dat men onbevangen zijn blik richt op de onderzoeksvraag, in die mate mag men alles loslaten en vergeten, zo ruimte scheppend in zichzelf om vervolgens met anderen onbevangen op onderzoek uit te gaan en aandachtig notitie te nemen van wat in het hier en nu vermag te ontstaan. Als doel telt niet het resultaat, slechts het gaan van de weg. In een aandachtige betrokkenheid ontstaat een gegeven werking, die in en vanuit het veld zichtbaar, hoorbaar, voelbaar en denkbaar gemaakt kan worden. Om die aandachtige betrokkenheid enigszins te kunnen preciseren, hebben we ze in het hier navolgende trachten te omschrijven.
Gemakshalve hebben we hier de acht vormen van aandacht genummerd in een bepaalde volgorde. Geef je er echter rekenschap van, dat alle acht, gedurende de hele veldopstelling, steeds hun functie kunnen behouden. Alle stappen vragen de nodige ruimte en de nodige tijd, hier speelt geen klokkentijd. Chronos mag in deze van het toneel om juist de gevleugelde Chairos alle ruimte en alle tijd te gunnen, het juiste moment te kiezen. Een juiste aandacht helpt om dat bevlogen moment, je niet te laten ontglippen.
1. Aandacht voor hetgeen in je zelf speelt.
Aangezien elke deelnemer als 'participant in een veldopstelling' er toe doet, dient elke deelnemer zich rekenschap te geven van zich zelf. In deze zien we het 'zelf' als een authentieke bron voor wat komen gaat. Jij zelf doet er toe, dat betekent, dat je ook als zelf beschikbaar dient te worden, wil het veld in werking treden. De tijd nemen om in je zelf ruimte te scheppen, vraagt om even stil te staan bij al wat heeft gespeeld en of nog speelt, om het vervolgens te kunnen loslaten voor de duur van de opstelling.
Eenieder is betrokken op tal van zaken in leven en werken, die volcontinu hun aandacht opeisen. Dat betekent dat je dermate geïnvolveerd kunt geraken, dat je bewust of onbewust bezet kan worden door wat er allemaal speelt of heeft gespeeld. Het is dan ook dienstig om door middel van een meditatie en of een meditatieve stilte je zelf, het wie, vrij te maken voor wat in het veld aan de orde wil komen. In het veld doet het wie er net zo toe als het wat, ze zijn onlosmakelijk elkaars tegendeel. Evenwel dienen we te starten met de bron, het wie, het zelf, het subject, de deelnemer, de participant, de onderzoeker. Hier betreft het dus vooreerst een poging jezelf te sensibiliseren, teneinde in beweging te kunnen komen.
2. Aandacht voor hetgeen in de onderzoeksvraag aan de orde mag komen.
Een onderzoeksvraag komt niet zo maar tot stand, sterker nog, een juiste onderzoeksvraag stellen, is a hell of a job. Vandaar dat het van belang is om afhankelijk van het beoogde leerdoel een juiste leervraag te formuleren, al of niet met elkaar en of ieder voor zich. Dit is mede afhankelijk of men als groep, team, organisatie op onderzoek gaat en of wanneer men voor zichzelf iets helder wil krijgen, zoals in 'Je zelf in beeld', middels een workshop.
We spreken hier dan ook van het verkennen van de dynamiek tussen leervraag en leerdoel om tot een door ieder gedragen onderzoeksvraag te kunnen komen. Doorgaans vergt dat de nodige voeten in de aarde, want er zijn vele aspecten, die in de onderzoeksvraag aan de orde kunnen komen. Zaak is om de onderzoeksvraag zo helder en zo duidelijk mogelijk uit te zuiveren. Men kan in een onderzoek van alles aan de weet willen komen, maar veel helpt in deze niet veel, als we de onderzoeksvraag niet helder en duidelijk definiëren: wat exact wil in de onderzoeksvraag aan de orde gesteld worden en met welk doel willen we die specifieke onderzoeksvraag inbrengen?
Doorgaans gaat menig onderzoek de mist in, wanneer men niet weet wat nu de exacte onderzoeksvraag is en dat speelt vooral nog sterker in een team verband, zoveel hoofden zoveel onderzoeksvragen. Doorgaans wordt het vorm geven aan zo een onderzoeksvraag zeer ruim van te voren aan de orde gesteld; dat dient evenzeer methodisch vorm te krijgen, willen we niet in een Poolse landdag verzeilen. Kan eenieder zich uiteindelijk vinden in een heldere en duidelijke door eenieder gedragen onderzoeksvraag, pas dan kan een veldopstelling aan de orde komen, eerder niet. Niettemin, als de veldopstelling aanvangt, dient eenieder zich weer min of meer meditatief te bezinnen op de onderzoeksvraag, door die op zich te laten inwerken. Het gaat dan vooral niet om het bedenken van mogelijke uitkomsten en of oplossingen, in tegendeel het is meer dan voldoende om de onderzoeksvraag op je te laten inwerken, pas dan kan er 'werking' ontstaan, in en door jou heen en wel op een onbewust niveau.
3. Aandacht voor hetgeen je zelf / de ander voort / beweegt in het veld.
In de mate dat je je zelf leeg gemaakt hebt, in die mate kan je je ook onbevangen open stellen voor de onderzoeksvraag, met name voor wat daarin speelt. Dat kan voor eenieder, ondanks de gemeenschappelijk gedragen onderzoeksvraag, toch weer anders uitpakken. Immers eenieder, die zich openstelt voor de onderzoeksvraag, gaat als persoon, als subject, als zelf zich opnieuw verhouden tot de gestelde onderzoeksvraag. Pas dan ontstaat er een dynamiek tussen het wie en het wat. Ontstaat er een werking, die de deelnemende onderzoeker kan impulseren er al of niet mee aan de gang te gaan, middels de invallen en of indrukken die aan de orde willen komen.
Je opnieuw verhouden tot de onderzoeksvraag activeert het 'zelf als bron', als creator van het nog ongeziene, ongehoorde en ongedachte. Leren luisteren naar wat er innerlijk in jouw zelf op dat moment in dit veld aan de orde wil komen, vraagt een werkelijke en in werking tredende grondhouding, waarin onbevangenheid en deemoed, het zelf gaan leiden. Ieder zelf kan dan in zichzelf bespeuren wat haar of hem beweegt hier en nu in dit veld te gaan doen en daar ook vorm aan te geven, zonder nog te weten waar dat naar toe vermag te leiden. Het vraagt om een overgave aan datgene wat zich wil aandienen; een blind vertrouwen, dat het ergens zich wel zal laten zien.
Met voorbedachte rade je door het veld bewegen, heeft dan ook geen enkele zin, aangezien alle oorspronkelijkheid in deze verdampt. Slechts een luisterende grondhouding doet er toe voor wat er in jou speelt en of werkt en waar mogelijk ook in relatie tot dat wat in het veld al aan de orde komt en of in relatie tot dat wat anderen beweegt. Het betreft hier het geheel en al discentrisch open staan, om uiteindelijk al tastend en al invoelend je weg te vinden in het veld; om vervolgens een positie in te nemen, vanwaaruit jij datgene wat jou wordt ingegeven in de loop van het onderzoeksproces aan de orde te stellen.
4. Aandacht voor hetgeen komen gaat.
Doorgaans hebben de eerste drie voorafgaande stappen zeer wel de benodigde tijd en ruimte gevraagd, zodat er als vanzelf een zekere behoefte aan rust ontstaat voor wat nu komen gaat, immers eenieder heeft haar of zijn positie in het veld ingenomen. Er ontstaat een afwachtende houding voor wat komen gaat. Er is nog niets gezegd en of ingebracht met betrekking tot de onderzoeksvraag.
Deze fase in het onderzoeksproces is zeer wel heteronoom discentrisch van aard, want eenieder bevoelt het waar en wanneer en vooral ook hoe het aan de orde wil komen. Dat wil zeggen het is aan eenieder in de groep om in te voelen op welk moment zijn of haar inbreng aan de orde vermag te komen.
Nog zwaarwegender telt de aftrap, want wie start in deze met zijn of haar inbreng? Uit ervaring weten we hoe cruciaal deze aftrap is, dat houdt dan ook in, dat eenieder, ook al doet die voor de eerste keer mee, werkelijk al voelend bij zich te rade gaat of het moment daar is om aan te treden met haar en of zijn inbreng.
Deze stap vraagt werkelijk om rust en aandacht voor alles wat speelt in het hier en nu en wel in deze veldopstelling. Dat ook op je te laten inwerken, vindt geheel en al op onbewust niveau plaats, totdat bij deze of gene de impuls ontstaat om het voortouw te nemen en haar en of zijn inbreng te gaan etaleren, waarop en waarna de anderen informerende vragen kunnen stellen.
Elke discussie is dan uit den boze, er is geen goed of slecht, geen meer of minder beter of slechter. Dat wat ingebracht wordt, krijgt alle tijd en alle ruimte uit hoofde van de inbreng zelve, hoe ongehoord en ongezien ook.
5. Aandacht voor hetgeen in het veld aan de orde komt.
Hoe vaak je ook aan zo een veldopstelling hebt deel genomen en of als facilitator hebt mogen begeleiden, het blijft absoluut een wonderlijk fenomeen, hoe iets stap na stap, inbreng na inbreng, juist in die onbepaalde volgorde haar bepalende werking gaat krijgen, naar mate je zicht begint te krijgen op wat er wordt ingebracht.
Het kan zeer wel ook nog compleet ondoorzichtig zijn en of blijven, zaak is om eenieder vanuit haar of zijn eigenste impuls de tijd en de ruimte te geven de volgende inbreng te etaleren met betrekking tot wat in haar en of hem met betrekking tot de onderzoeksvraag heeft gespeeld. Soms kan je zeer wel het gevoel krijgen, waar heeft dan nu allemaal mee van doen, zo onbegrijpelijk en out of the box kan het je in de oren klinken. Niettemin blijft het zaak een onbevooroordeelde luisterende grondhouding in te blijven nemen.
In de mate je niet zelf gaat denken, in die mate ontstaat als vanzelf uit ieders inbreng juist een bepaalde gedachtegang, die hoe onsamenhangend ook, heel verrassend kan uitpakken, mits je er niet tussen gaat zitten, maar het onbevooroordeeld ziet ineenvloeien in een beginnende, door ieders inbreng gedragen, oordeelsvorming. Dat wat in en vanuit deze veldopstelling aan de orde wil komen, verschijnt dan als het ware uit een andere nog ongedachte dimensie. Het vraagt zelfs in een later stadium om de nodige doordenking, voor nu echter is het zaak om in alle rust, dat wat achtereenvolgens wordt ingebracht onbevooroordeeld in ogenschouw te nemen, hoe heteronoom en tegenstellend ook. Ook hier past geen discussie, slechts het stellen van informerende vragen.
Begripsdenkers ervaren hier nog de nodige moeite, daarentegen zien de beelddenkers al het nodige oplichten, hetgeen bij de begripsdenkers pas later kan inlichten; zij hebben immers de beschikking nodig over de gegeven feiten en ideeën die pas stapsgewijs binnen sijpelen.