De persoonsontwikkeling

De persoonsontwikkeling

Met de intrede van de biografie als fenomeen wordt zichtbaar dat elk menselijk leven kan uitbotten tot een bijzonder karakteristiek. De wijze waarop dat leven vorm heeft gekregen, is als het ware te schilderen, uit te tekenen als een levend en levendig beeld, te verfilmen en op te bouwen als een dramatisch toneel, opgedeeld in even zovele episodische scenario’s.

Het leven is een levenswerk. Het is als het bouwen aan een bouwwerk. De ware zin van het leven is haar te leven als een kunstwerk. Haar begin en haar einde te markeren rond haar hoogtepunten en dieptepunten. Ze is, maar ze is niet zomaar ontstaan, ze ontwikkelt zich in de mate dat de persoon in dit leven niet alleen tot verschijning weet te komen maar evenzeer tot verdwijnen. Opgang en afgang, de grondbeweging van elk dynamisch levensproces. Zo is de persoon daarin genodigd haar karakteristieken als vanuit een verborgen blauwdruk tot ontplooiing te brengen. Het leven wordt dan gave en opgave tegelijk.

Tussen gave en opgave ligt een weg met mogelijkheden en onmogelijkheden en het is de persoon die leert zijn leven te navigeren als op een woeste zee, vol gevaarlijke kliffen en verborgen zandbanken. Waar schipbreuk geleden kan worden, daar kan ook de stuurmanskunst geoefend worden. Wie bedenkt nu dit menselijke leven als gave en opgave?

Blijkbaar stijgt de mens in deze vraag boven het minerale, plantaardige en dierlijke rijk uit. Te samen vormen zij de vier rijken van deze aarde. Wederom stuiten we hier op een oude vierledige verstane menselijke ontwikkeling op deze aarde. Hoe kan je deze vier rijken in het diagram plaatsen?

De vraag naar zin en doel van menselijk leven is een aloude vraag. Zij kent vele religieuze en filosofische noties. Een wezenlijke notie verschijnt onder andere met de filosofie van het Existentialisme, waarin de persoonlijke ontwikkeling gesitueerd wordt tussen geworpenheid en ontwerp. Tussen noodzakelijkheid en mogelijkheid, tussen onvrijheid en vrijheid. In het woord ex-sistere klinkt ‘het uitstaan naar’ door. De mens wil in zijn ontwikkeling ergens naar toe reiken. Hij is in zijn ontwikkeling te verstaan als een reiziger die op weg is en al doende zijn leven nog vorm dient te geven. Hij wordt blijkbaar onaf geboren, hem wacht nog een taak. Niet om alleen aan de aarde te werken maar ook aan zich zelf. De mens is principieel een onvoltooid wezen.

Maar waar haalt de mens het ontwerp voor zijn levensloop vandaan? Uit zichzelf en of uit de cultuur? Als hij als mens voor zijn persoonlijke ontwikkeling in eerste instantie geheel en al is aangewezen op zijn medemens, immers van wie anders krijgt hij bijvoorbeeld de taal aangereikt, in hoeverre is er dan nog een werkelijke ontwikkeling mogelijk als hij niet werkelijk in staat is daar een persoonlijke bijdrage aan te leveren? Deze persoonlijke bijdrage mag misschien wel als zijn unieke opdracht verstaan worden. En het wordt voor de mens een hele kunst om deze persoonlijke bijdrage ook werkelijk op het spoor te komen.

Het woord persoon is ontleend aan het woord per-sonnare en dat betekent letterlijk door-heen-klinken. Kan in en door de persoon heen iets beluisterd worden als wat alleen door haar heen kan klinken: het scheppende woord zoals dat ooit bron en beginsel van alle schepping werd. De persoon verstaan als bron, als oorsprong van haar eigen zieletocht hier op aarde, zich zelf voort bewegend op zoek naar de vraag wie zij ten diepste wil zijn en worden voor zich zelf, voor de ander en voor het andere.

Met de wending van het ontologische handelen naar het functionele handelen, verschijnt de vraag naar de persoon. Immers het subject is niet zo maar een subject los van de werkelijkheid, het object; die opvatting moet verwezen worden naar het naïef realisme. Subject en object staan principieel in functie van elkaars wording. Maar dan ontstaat evenzeer de vraag, wie is dit specifieke subject in relatie tot zichzelf als persoon? Het subject dient deze vraag aan zichzelf (als object) te stellen op straffe van het feit dat hij anders zijn zelfverwerkelijking niet in ogenschouw heeft willen nemen.

Leren werken aan je zelf, maar hoe kan je aan je zelf werken als voor het zelf geen tegenover is te vinden? Ik sta tegenover mij mezelf en ben in staat om mij in ogenschouw te nemen, reflexief terug te keren naar mijn handel en wandel en van daaruit na een zekere doordenking te besluiten nieuwe wegen te banen. De gehele persoonsontwikkeling kan als een levensproject fase na fase, ontwikkelingspsychologisch onderbouwd, aan de orde gesteld worden.

De gehele dynamiek van de persoonsontwikkeling pendelt tussen de mate van bepaaldheid en de mate van onbepaaldheid, de mate van noodzaak en geworpenheid versus mogelijkheid en ontwerp, het onvrije en het vrije. Deze dynamiek van de persoonsontwikkeling pendelt tussen ik-as en zelf-as, tussen het leren innemen van je centrum en het leren verliezen van je centrum. De kracht om je in het centrum te positioneren is evenwaardig aan de kracht om je centrum evenzeer op te geven. Immers met het innemen van je centrum geef je blijk van het vermogen om afstand te scheppen en je af te grenzen, met het verliezen van je centrum geef je blijk van je vermogen om te verbinden en je deelgenoot te maken van jezelf, de ander en het andere.

Je kunnen verbinden en je kunnen afscheiden, voorwaar geen vermogens die zomaar in de persoonsontwikkeling voorhanden zijn. Deze vermogens moeten nog ontwikkeld en geoefend worden in het leven van alle dag. De kracht van het verbinden ontwikkelt zich in het genieten, de kracht van het afscheiden ontwikkelt zich in het vernieten. Het genieten krijgt vorm in het vermogen om voluit ja te leren zeggen en het vernieten krijgt vorm in het voluit nee kunnen zeggen. In het genieten kom je je zelf tegen als de kracht om te kunnen verbinden en in het vernieten kom je je ik tegen als de kracht om je te kunnen afscheiden of losmaken.

Het zelf gaat als speler het speelveld van het leven op en dient al spelend de spelregels van de cultuur te verkennen om van daaruit zijn eigen speelregels op het spoor te komen, immers hij dient zijn eigen spel tot ontwikkeling te brengen. Een spel wat hij principieel slechts met anderen kan spelen. In die zin is mens-zijn ipso facto mede-mens-zijn.

Sterker nog, de mens kan zichzelf pas leren kennen langs de omweg van de ander en het andere. De mens kan zichzelf nooit tegenkomen zonder de ander en het andere, daar wordt hij zich pas gewaar als bevestigd en geborgen of als ontkend en ongeborgen. Daar waar hij zich bevestigd weet kan hij wortelen daar waar ontkenning zijn deel is raakt hij mogelijk ontworteld. Er is in het menselijk leven geen causale keten van oorzaak en gevolg. Geluk en ongeluk zijn niet mechanisch noodzakelijk geschakeld aan liefde en haat, noch aan macht en vrijheid. De mens is hoe dan ook in staat zich tot zijn lot te verhouden.

Het sluit echter geenszins uit, dat hij niet, in welke vorm dan ook, slachtoffer kan worden, maar dan nog is hij in staat al of niet levend, misschien meer dood dan levend, zich ertoe te leren verhouden. Ongeluk en noodlot kunnen hem echter ook van zichzelf vervreemden, zodat hij zich zelf niet meer kent, noch wil kennen, laat staan de ander en het andere. De kracht nu om zich tot zijn lot of geworpenheid te kunnen verhouden, wordt mede bepaald door de mate waarin hij of zij zich ontvangen voelt en weet door de ander. Want hier precies ontdekt de mens dat hij de moeite waard is en dat schept in hem een fundamenteel vertrouwen er te mogen zijn zoals hij is. Anderszins kan hij evenzeer aan de ander ontdekken dat hij niet gewild, noch gewenst, noch de moeite waard is en het wantrouwen is evenzeer gewekt. In de meest fundamentele zin van het woord wordt de mens door de ander in zijn bestaan gevestigd door de bevestiging welkom en geliefd te zijn.

In de mate de mens zich zelf welkom weet, in die mate opent hij zich als een bron vol zelfvertrouwen uitstromend en zich uitlevend in de impulsen die hij als uit het niets genereert. Daar leert de mens zich vol overgave over te geven aan alles en allen om hem heen. Zich vol enthousiasme in het spel te storten, zonder enige terughoudendheid zijn geestdrift uit te leven. Evenwel hij kan ook dermate terug geslagen worden dat hij het niet meer waagt te verschijnen. Mogelijk sluit hij zich angstvallig op in hem zelf en raakt autist-form. (autos is het grieks voor zelf) of hij sluit delen van zichzelf af en komt met dat deel van zichzelf wat mogelijk gewenst wordt en gaat zich aanpassen. Zo kan hij in zichzelf verdeeld raken, gespleten en vervreemd van zijn ware zelf. Nog geheel en al onbewust.

De mate dat de mens zijn centrum weet te verliezen in die mate weet het zich te verbinden en mee te bewegen met de ander en het andere, immers zijn impulsen betreffen altijd het hem omringende. Deze drang tot volgen en verbinden hangt samen met zijn vermogen om na te bootsen. Het is voor het kind dan ook van groot belang dat hij zich met een morele wereld kan verbinden die in zich schoon, waar en goed is. Het wekt in hem de ware wil, het ware streven, het ware verlangen. Het wekt in hem het beste te doen verschijnen.

Hier verschijnt in het uitstromen spelenderwijs het scheppende vrije spontane vermogen, steeds veranderlijk, actueel, hier en nu geheel aanwezig in de ander en het andere, zichzelf verliezend en juist daardoor oorspronkelijk scheppend. Plezier belevend in het herhalend scheppen om niet, geheel en al verzonken in het doen.

De mate dat de mens zich opent, in die mate is de mens geen centrum, maar onbevangen ontvankelijkheid in zijn spontaneïteit. Dit zelf wordt ook aangeduid met het latijnse woord ipse, wat zoveel zegt als een steeds veranderend en doorgang verlenend zelf, hier verschijnt en klinkt het per-sonnare in zijn nog pure eenvoud. Het ipse staat op de zelf-as die loopt van het rechtsonder kwadrant naar het linksboven kwadrant waar het zelf verstaan kan worden als idem: met zichzelf samengevallen. Het idem verwijst naar het begrip identiteit: de mens valt daar in vrijheid samen met dat deel van zichzelf wat hij wezenlijk acht aan zichzelf, om daarin ondeelbaar (in-dividere) zichzelf te zijn: individu, een haarscherp onderscheiden door hem zelf verworven eigenheid hem zelf betreffende.

Hoe beweegt de persoonsontwikkeling zich van ipse naar idem, van openheid naar geslotenheid, van veranderlijk naar onveranderlijk, van een centrum verliezend zelf naar een centrum winnend zelf. Van een klein onbewust zelf naar een groter bewuster zelf. Daar dient de zelf-as een andere diagonaal te kruisen in de persoonsontwikkeling en wel de ik-as die loopt van het linksonder kwadrant naar het rechtsboven kwadrant. De diagonaal die het kleine ik met het grote ik verbindt, het veranderlijke centrum met het onveranderlijke centrum, de ik-rol met de ik-functie.

De ontwikkeling van het ik doorloopt evenzeer een aantal fasen analoog aan de ontwikkeling van het zelf en toch onderscheiden, aangezien de zelf-as zich verhoudt tot de ik-as, zoals het mee bewegende zich verhoudt tot het tegen bewegende. Zoals het vrouwelijke (anima) zich verhoudt tot het mannelijke (animus), het centrum verliezende zich verhoudt tot het centrum winnende, het centrifugale zich verhoudt tot het centripetale, het sympathische zich verhoudt tot het antipathische, zoals de horizontaal zich verhoudt tot de verticaal. Beiden dienen zij in de persoonsontwikkeling een heilig huwelijk te voltrekken.

De ontwikkelingsfasen van het fysieke ik worden geduid met de begrippen ik-bewustzijn (plusminus 3/4 jaar), ik-beleving (plusminus 8/9 jaar), ik-realisatie (plusminus 17/18 jaar).

Het ik-bewustzijn gaat gepaard met het nee-zeggen, de koppigheidsfase, het koninkje. De ik-beleving gaat gepaard met een afgescheiden zijn, zich eenzaam en alleen voelen, ervaringen van gebrokenheid en eindigheid, doodservaringen. De ik-realisatie gaat gepaard met het vinden van keuzes en doelen, inzet en betrokkenheid, ideeën en idealen.

De ontwikkelingsfasen van het zelf worden geduid met de begrippen; zelf-verwerkelijking, zelf-beschikking, zelf-beantwoording, zelf-verantwoording.

Zo het zelf in aanleg zich kan ontplooien van 0-7 jaar, zo kan het zelfbeeld tussen 7-14 jaar een aanvang nemen. Ik-bewustzijn en ik-beleving rijpen en het jonge kind is zich zelf op talloze wijze reeds tegengekomen, meer of minder bewust. Het heeft zijn willetje ontdekt en weet hoe het zich kan voelen. Menige confrontatie schept een bewustzijnsverhogende drempel, die het al of niet kan overwinnen om toch te verschijnen en zich kenbaar te maken. Elke confronterende drempelervaring kan zijn frustratie-tolerantie sterken. De kleine mens kan afhaken of doorzetten, het gevoel kan de wil sterken en het bewustzijn wint aan reflexiviteit.

De kleine mens (van 7-14) wint aan ik vermogen om zich in zijn centrum te handhaven. Immers reflexiviteit duidt op het vermogen om naar je zelf terug (re-) te kunnen buigen en in ogenschouw te nemen, wat zich daar spiegelt (flectere) omtrent zijn zelf verschijnen. Bewust of onbewust een beeld van jezelf kunnen vormen duidt op het feit dat je jezelf enigszins los kunt maken van je zelf. Je leert op enig afstand van je zelf naar je zelf te kijken wat een zekere vreemdheid ten opzichte van je zelf mee kan brengen, zoals je voor het eerst naar je opgenomen stem kan luisteren, of zoals je jezelf terug kunt zien in een video. Deze vreemdheidservaring gaat gepa