Systeem dynamische uitleg

Uitleg van de persoonsontwikkeling, gerelateerd aan het diagram met haar systeem dynamische noties.

De 4 systeem dynamisch gerelateerde fasen van de persoonlijkheidsontwikkeling.

Een gezonde persoonsontwikkeling doorloopt de volgende 4 fasen.

1. Zelf functie (oost => zuid), 0-7 jaar

Zelf, wat is een zelf? Het woord zelf is afgeleid van het Griekse woord αυτός. Vandaar dat we in dit verband ook spreken van autoïteit (analoog aan egoïteit, identiteit, etc., facetten van een zich zelf ontwikkelende persoonlijkheid, zie verder), te verstaan als zelfheid en of eigenheid. Het zelf wordt door Plato omschreven als 'een zelf bewegend principe wat door niets anders wordt voortbewogen dan door zichzelf'. Omdat het een zelf bewegend principe is, plaatsen we de zelf functie in het diagram in het kwadrant met de posities: autonoom op oost en discentrisch op zuid. Niemand anders kan dit als zodanig zelf bewegende principe veroorzaken, evenwel is het door een en ander wel te beïnvloeden. In ieder geval omschrijven we het als een kracht die naar buiten gaat.

Het woord persoon, komt van het Latijnse woord, personare, in de betekenis van door heen klinken. Elke persoon heeft een eigen klank, klankkleur, dient zijn eigen klank voort te brengen en of te laten horen/zien. Door jouw zelf heen klinkt jouw eigen dynamiek. Elk kindje heeft in aanvang een hoogstpersoonlijk vertrekpunt, elk vogeltje zingt zoals het gebekt is. Dat is het hele bijzondere van de zelf-functie. Een kracht die in en door de persoon heen kan klinken (per sonnare) enerzijds, anderzijds betekent persona ook masker, zonder het gezicht te kunnen zien, konden de toehoorders van het Griekse drama proberen te ontdekken wie er achter het masker schuilde. Persoonskracht die zelfs door het masker heen naar buiten kan treden. Over welke kracht gaat het dan? De omschrijving van Plato verwijst dan ook naar het zichzelf voortbewegende principe van de ziel.

Op het Oost-punt, de dynamiek van het verschijnen, situeren we de aanvang van de zelf-functie met de geboorte van het kind. Dit betekent dat met de geboorte, de kindfase 0-7 jaar aantreedt, waarin heel nadrukkelijk het zelf in het kind georiënteerd is op wat hem tegemoet komt. Het kind is in deze altijd een autonome bron, echter emotioneel en fysiologisch afhankelijk wat betreft zijn fysieke en psychische voeding, relationeel afhankelijk van ouders en of ouderen. In deze zie je dat het zelf altijd in relatie staat tot de significante ander en of het andere. Omdat het zelf van die ander ook een zelf is, openen die twee 'zelven' zich voor elkaar en zijn in staat om een relatie op te bouwen. Met de significante ander bouw je een relatie op, daarin kan heel veel goeds gedaan worden, maar ook bedoeld en of onbedoeld veel kwaads. Het zelf kun je wat betreft het persoonlijke deel relateren aan de ziel, zichtbaar in uitdrukkingen als zielsveel houden van, zielsontmoetingen, zielsmaatje, op je ziel getrapt voelen, met je ziel onder je armen lopen. Uitdrukkingen waarin je het zelf ziet (dis)functioneren.

Nietzsche definieert het zelf als een zelf zijn. Een geheel met zichzelf. Het kind is een geheel met zichzelf, in een staat van onbewust zijn, het is nog geen bewust zelf. Het zelf is pre ordinaal, een vooraf gaand gegeven wat ordent, gegeven een bron van waaruit het verschijnt. Analoog aan een bron kunnen we ook van ziel spreken, daar je je de vraag mag stellen, waaruit verschijnt dat zelf en wat kan het verschijnen van dat zelf zodanig belemmeren dat het autist-form wordt, in zichzelf opgesloten raakt en wat zou het verschijnen van dat zelf kunnen bevorderen. Met ziel wordt dan een andere grootheid benoemt dan met geest en of lichaam, de ziel kan je dan verstaan als een tussen; lichaam en geest bemiddelend. Het zelf en de ziel zijn 2 grootheden die je aan elkaar kunt relateren, ze verwijzen naar een gelijk oorspronkelijke komaf.

De ziel, in wezen niet pakbaar en of zichtbaar, is echter wel te traceren in de wijze waarop het zelf zich uit en zich zelf manifesteert. Als een zich zelf voortbewegend fenomeen, een zich zelf voortbewegende mens. Met ziel wordt dan in dit verband gedoeld op “uit zichzelf bewegend”. Waarheen en waartoe beweegt een ziel zich voort? In het Duitse woord ziehlen, vinden we nog de connotatie van op een doel afgaan en in verband met het zelf te verstaan als het eigen doel hervinden. Te verstaan als een op weg gaan van de ziel om zichzelf te leren kennen langs de omweg van de andere en het andere (en de ander en het andere in zichzelf, de ziel als zweiheit, one in two). Ook te verstaan als een op weg gaan, teneinde zich te kunnen ontwikkelen. Dit op weg gaan van het zelf karakteriseren we in het diagram als de sympathische meebewegende dynamiek, de verbindende dynamiek, die door het zelf wordt geoefend.

Als we het hebben over het 'zelf', benoemen we dat niveau of die laag in de persoon, daar waar de persoonsontwikkeling plaatsvindt; die vindt het sterkst plaats in en vanuit het zelf. Zowel het naar buiten brengen van de persoon als het eigenen, het zich eigen maken, zit in de zelf-functie besloten.

Kinderen zeggen “zelf doen”. Dat geeft aan: ik ben in staat zelf te eten of zelf iets te doen. Kinderen kunnen initiatief nemen en daardoor hun basis vertrouwen, hun autonomie ontwikkelen. Door initiatief te nemen, leert het zichzelf vrij te ontwikkelen om zichzelf te worden. Als vader of moeder roept “laat mij dit maar doen of dat kan je toch niet”, dan geef je het zelf niet de kans zich te ontwikkelen en zich te verbinden met dit vind ik leuk of dat lust ik niet. Met het afwijzen en of afkappen, kan de insluiting en of terugtrekking van het zelf aanvangen. Met het bevestigen stimuleer je juist dit verschijnen en zichtbaar worden van het zelf, het wordt werkzaam in de persoonsontwikkeling.

Jezelf worden is een ongelooflijke en of geliefelijke klus. Je wordt met een aantal, nog niet bewust geworden, talenten en of vermogens geboren, die je kunt ontdekken langs de omweg van de ander en het andere, om ze vervolgens te oefenen door ze in te zetten. Dat is mogelijk het doel van de persoonsontwikkeling en de wijze waarop de persoon vorm gaat geven aan zijn/haar leven. Je bent als zelf nog niet af. Je moet jezelf in ontwikkeling nemen en of brengen. Je zit qua vertrek punt nog in een soort van mythisch stadium. Vandaar dat er een volgende stap van node wordt in de persoonsontwikkeling waarin een nieuw vermogen aan de orde moet komen en wel van het kleine ik.

2. Ego functie ( zuid => west), 7-14 jaar

In de ego-functie ontstaat de eerste tegenbeweging. Het zelf wordt omschreven als een meebewegende dynamiek, het ego een tegen-bewegende dynamiek, een anti-patische dynamiek. Die is niet verbindend, maar afscheidend. Deze tegenstrevende dynamiek ontstaat als tegenkracht (aan het zelf) reeds in de 1e zevensjaarsperiode, met name in de koppigheidsfase, het 'koninkje', het nee zeggen. Het niet willen mee bewegen met de ouder of de ander. Het ene kind is meer mee bewegend, het andere meer tegen bewegend. Nu sterkt de wil van het kind zich juist niet door het eigengereide tegen willen, maar juist door de wil van de liefdevolle autoriteit te volgen en ten uitvoering te brengen in een zinvol passende activiteit.

We onderscheiden dus een tegen bewegende dynamiek die zich naar de ander richt, maar deze tegen bewegende dynamiek kan evenzeer op zichzelf gericht worden. Als die onbewust zowel op zichzelf als op de ander gericht wil worden, dan kan er een verstoring plaats vinden in de persoonsontwikkeling. Het van je zelf afsplitsen noemen we dan een schizoïde tendens die kan uitmonden in een spreekwoordelijke schizofrenie, een gespleten voorhoofdsdenken, c.q. persoonlijkheid.

Een gezonde tegen bewegende dynamiek gaat gepaard met een gevoel van afscheiding van de significante ander en brengt mogelijk een onbestemd gevoel van verlies en mogelijk rouw teweeg Deze zich nog halfbewust wordende tegen dynamiek wordt doorgaans gesitueerd in de ontwikkelingsfase tussen 7-14 jaar. Het betreft dan ook meteen een eerste ontwikkeling van het ik-je, een ontwikkeling van wat ook wel de ego-functie wordt genoemd, een ego dat zich verder kan ontwikkelen naar een ik-functie. Het ego wordt vaak gezien als een lastig ding, hetgeen je te boven dient te komen en of achter te laten, maar het ego heeft een belangrijke functie in de persoonsontwikkeling.

Het ego wordt vaak verbonden met het egoïsme, het streven om zichzelf in het centrum te zetten en al hetgeen het ego belangt naar zich toe te graaien. Onze cultuur mag wel gezien worden als een exponent van dit egoïsme. Het moge duidelijk zijn hoe schadelijk dit egoïsme uitwerkt in de economie en de ecologie, andere gebieden hier maar even terzijde gelaten. Dat dit egoïsme te boven gekomen mag worden lijkt evident. Daarentegen mag niet ontkent worden dat er een gezond ego belang aan de orde gesteld mag worden.

Waar we met de ego-functie op doelen is het gevoel ontwikkelen voor wat wel of niet bij mij zelf hoort, het eigene, de egoïteit betreft het gaan ontdekken wat heel bijzonder bij mij hoort en of mij kenmerkt. Martin Buber drukt dat uit in de zinsnede: mogen ontdekken wat niemand anders kan doen dan jij in het bijzonder, kortom het unieke in jouw zelf. Dat vrij te maken, te ontdekken en of te exploreren is van groot belang, aangezien het mede richting bepalend is voor de verdere ontplooiing van je zelf als mens.

Het ikje wordt zich gevoelsmatig bewust, zij het halfbewust, van zijn andersheid, dat impliceert een soort van zich afscheiden van de ander en van zichzelf. Ik ben niet verbonden met de ander, maar ook niet helemaal meer met mij zelf. Ik ben mijn eigen afzondering. Er ontstaat in de persoon min of meer een ruimte, een duale dynamiek, een tegenover de ander en een tegenover je zelf, dat is reciproque. Deze innerlijke ruimte is van groot belang voor het toekomstige innerlijke gesprek, de innerlijke dialoog, je ontdekt een tweeheid in het ene zelf van de persoon. Op de pro-actieve zelf-functie, volgt een tegen-reactie van het ego. Van actie naar reactie. Hier kan een ik-je zich gaan ontwikkelen, zijn eigenheid voelbaar en zichtbaar maken aan de significante ander. Je kan het bijzonder gevoelde en gewilde laten klinken. En het vraagt van de significante ander, in deze fase zeer wel van de vader een kritische, doch ook een meevoelende, welwillende en ontvankelijke grondhouding.

Systeem dynamisch situeren we op zuid de discentrische dynamiek, de naar buiten stromende dynamiek. Op noord de concentrische dynamiek. Analoog daaraan verbinden we de zelf functie (O-Z kwadrant), mee bewegend en naar buiten stromend en de ik functie (N-O kwadrant), tegen bewegend en naar binnen stromend. Analoog aan zuid situeren we het einde van de eerste zeven jaars periode, de geboorte van het etherlichaam en het begin van de tweede zeven jaars periode waarin het school gaande kind zijn ik-je leert exploreren in relatie tot de ontwikkeling van zijn gevoelsvermogen en het astrale lichaam (zie wezensleden).

In de tweede zeven jaars periode ontstaat naast de dynamiek van het naar buiten treden ook schoorvoetend een naar binnen tredende en een half bewuste tegen bewegende dynamiek. In de eerste zeven jaars periode wordt het eerste ik bewustzijn wakker. Het nee zeggen in de koppigheidsfase is een vooraankondiging van de ego afscheiding. Een kind zegt niet gauw uit zichzelf nee, het is altijd een nee in relatie tot een ander. We gaan eten, nee, we gaan naar bed, nee, snoepje, nee, allemaal nee. Vaak ook een nee zeggen om het nee, daarin zich oefenend in het eerste afscheidende en tegen bewegende en wel om zich zelf af te kunnen zonderen, weliswaar nog onbewust.

In het zelf zit wel een ik-je verborgen, maar dat wordt gevoelsmatig pas halfbewust in de ik beleving, de tweede zeven jaars periode en de tweede stap in de ik ontwikkeling. Het kan echter ook veel eerder of veel later wakker worden, naar gelang de context waarin de persoon vertoeft en afhankelijk van de context, al of niet traumatisch van aard.

Enerzijds is het dus heel gezond om in de persoonlijke ontwikkeling te weten te komen wat bij jou past en wat niet. Een ego functie die zich niet ontwikkelt, wordt een allemans-vriendje, die niet weet wat ie zelf wil en vaak datgene doet wat de ander wil. Een gevoeglijke en verbindende natuur heeft echter ook een positieve keerzijde waarin een grote toegankelijkheid ontvankelijk kan worden voor grens verleggende ontdekkingen.

Anderzijds kan de ik-functie ook geforceerd worden door een bruuskerende gebeurtenis en of realiteit. Let wel er is geen eenduidige persoonsontwikkeling, we schetsen slechts meerduidige tendensen, vandaar dat het onderkennen van de feitelijke dynamieken mogelijk de complexiteit recht kan doen. Therapeutisch gezien kan je alleen werken met de feitelijke symptomen in relatie tot een feitelijke context.

Wat nu belangrijk is voor het vermogen om je af te scheiden, is het eerste afstand nemen, het vermogen je tegenover jezelf te stellen, je zelf aan te kijken en of te voelen, de ik-beleving. Er ontstaat een spiegeling tussen het kleine ik-je en het zelf, het ego, de ego functie en het zelf. Je wordt je bijvoorbeeld bewust dat je iets of iemand niet lekker en of niet leuk vindt of juist wel. Het ik-je wordt dan wakker, het ziet bijvoorbeeld de ouder en ziet ineens dat ie een andere neus heeft dan zichzelf, met de vraag 'ben ik wel jouw kind'? Het ik-je wordt bewust van zichzelf, maar ook van het andere dan zich zelf. Het kijkt in de spiegel en denkt 'ben ik dat'? Een aap ziet mogelijk een aap, niet zichzelf. Een mens ziet zichzelf.

Het ikje treedt buiten zichzelf en ziet de spiegeling zichtbaar worden en kan tegenover zichzelf staand, afstand nemen van zichzelf. Als je afstand neemt van jezelf dan kan je op een gegeven moment ook terugkijken naar jezelf en kun je in de terug spiegeling re-flecteren over wat je doet. De ego functie maakt dit mogelijk en kan in de weer-spiegeling zich verhouden tot zichzelf. Het zelf, in zijn nog onbewust verbindende functie, doet dit niet. Dat ontstaat pas later wanneer je bewust wordt van het moment dat je bewust een verbinding met de ander en of het andere aangaat. Dit reflecterende vermogen vraagt echter ook om scholing, wil het als instrument gehanteerd kunnen worden in de verdere persoonsontwikkeling.

Er zijn veel voorbeelden te geven waarin je je niet bewust bent dat je ergens in iets of iemand wordt gezogen, alsof het de normaalste zaak van de wereld is. Maar is dat het ook wel? In hoeverre heeft het ik-je zich mee laten slepen en in hoeverre is dit ik-je in staat een tegen beweging in te zetten en zich hiervan kritisch te distantiëren. Vaak ook veroorzaakt deze kritiek een pijnlijke breuk, zowel in mij zelf als tussen mij zelf en de ander. Je zelf kritisch in ogenschouw nemen kan afwezig zijn, maar kan ook pijnlijk nauwgezet je beperken in je verdere ontwikkeling.

Het terug kunnen kijken op wat je wel of niet realiseert, is een typische functie van het ik, een vermogen van het ik in functie. Je kunt uit jezelf stappen en uit de betrekking met de ander en of het andere. In het eerste oefenen, wanneer kinderen roepen: 'kijk mama wat ik hier heb gemaakt' wordt de ander gevraagd te reflecteren, in eerste instantie de significante ander. Deze reactie is mede bepalend voor het zelf-beeld wat zich in deze fase begint te ontwikkelen.

3. Individu functie (west => noord), 14-21 jaar

In het derde kwadrant situeren we de individu functie, het zelf hernemend als een 'ipse', een zelf, met als vermogen om met zich zelf samen te kunnen vallen, een 'idem' te worden. Een dynamiek die zich beweegt tussen een heteronome, een ipse, en een concentrische dynamiek, een idem. In het vloeiend en of hortend en stotend je zelf worden, ontdek je zelf wat uiteindelijk al of niet bij je zelf hoort, zodat je al of niet kunt samenvallen met je zelf, al of niet identiek kunt worden met je zelf en je identiteit al of niet boven water kan komen.

Waar de moeder(rol) in de eerste 0-7 jaar periode al of niet zorgt voor de bevestiging en de vader(rol) tussen 7-14 jaar van belang wordt in de ontwikkelingsfase van de ego-functie / het astrale lichaam, het tegenover zich hebben van autoriteit, daar dient in de puberteit de eigen autoriteit, de eigen zelf beschikking geoefend te worden. Dat gaat al of niet gepaard met een gezonde en of ziekmakende strijd, afhankelijk hoe de ouders en de puberende daarmee kunnen omgaan. In deze fase vindt het eerste oefenen met betrekking tot de ik functie plaats om rond de 18 jaar de derde fase in te luiden: de ik-realisatie.

Op het West-punt situeren we met 14 jaar de geboorte van het astrale lichaam, daarmee en daardoor kan de sympathie en antipathie dynamiek al of niet een rol van betekenis krijgen, in het meebewegen met en het je aansluiten bij gelijken in de peer-groep en of het je afzetten tegen bijvoorbeeld je ouders en of anderen. In het zoeken naar je zelf, naar je identiteit, speelt juist ook de dynamiek van het loslaten van diegenen die ooit mede jouw zelf gevormd hebben, in deze zijn de ouder(rollen) tussen de 14-21 jaar zeer wel ook van belang.

Het losmaken van de ouders kan gepaard gaan met een stuk strijd dan wel met een redelijke dialoog zodat men elkaar uiteindelijk gaat zien als redelijke en gezonde tegenovers. Wat de ouders eerder in hun eigen persoonsontwikkeling hebben laten liggen, kunnen ze hier voor hun kiezen krijgen. Dat vraagt evenzeer een hernieuwde kritische introspectie van deze ouders. Het gezonde los maken en of los komen kan alleen als jonge adolescenten hun eigen identiteit vinden, dat kan soms lang duren en pas in de volgende zeven jaars periode van 21-28 jaar of nog vele malen later haar beslag krijgen.

Er zijn cultureel gezien nog andere overgangen te signaleren, zoals daar waar nog een wij-cultuur aan de orde is, waarin het zich voegen naar de stam en of de groep normerend is. In zo een overgang kan deze strijd niet openlijk gevoerd worden en blijft de puberende in een innerlijke strijd zitten en of dreigt verscheurd te worden om enerzijds ja te zeggen en anderzijds nee te doen. Een ego- en of identiteitsconflict kan aan de dag treden, zich bewegend tussen loyaliteit en separatie. In de oude wij-cultuur van de mythische mens is er nog geen plaats voor de autonome ik-functie. De ik-functie tegenover de wij-cultuur betreft zeer wel ook de botsing tussen het mythische en het ontologische paradigma, een wijze van zien naar zich zelf en naar de ander en of het andere. Migratie kan in deze een acculturatie bewerken.

In een nieuw te ontwikkelen wij-cultuur dient de ik-functie wel degelijk overeind gehouden te worden, sterker nog ze dient de bepalende voorwaarde te worden waarin autonome en onafhankelijke ikken zich opnieuw in vrijheid gaan verbinden met anderen om een gezamenlijk ideaal of idee te gaan realiseren. Op zich genomen kun je je ik-functie in een ik-cultuur beter ontwikkelen dan in een wij-cultuur, aangezien een ik zich schoolt aan een ander ik, een significant authentiek ander ik, die zich niet meer hoeft te bewijzen, hetgeen het verschil maakt tussen autoritair gedrag gerelateerd aan de ego-functie en de autoriteit in de gezonde ik-functie.

In de fase van de egoïteit vindt de eerste bewustwording plaats, hetgeen we relateren aan een half bewuste fase, pas in de derde zeven jaars periode kan het bewustzijn in de individuatie fase, het ondeelbaar worden met je zelf, zeer wel bewust aantreden op grond waarvan er een school of beroepskeuze gemaakt kan worden. Evenwel zien we dat het veelal niet kunnen kiezen hier spreekwoordelijk haar beslag krijgt. Een blijk van een nog niet gerealiseerde egoïteit, maar vaak ook nog een blijven steken in de 2e zevenjaarsperiode, met zeer veel onderscheiden uitwassen en problematieken, waaronder annorexia (ik-functie stoornis) en boulimia (zelf-functie stoornis).

Zo ook, kun je dit bijvoorbeeld terugzien aan het pest gedrag van kinderen in het basis en vervolgonderwijs. Daar waar een kind nog niet zo krachtig zijn mannetje kan staan, schuw en verlegen aan de zijlijn staat en vaak bij het kiezen van partijtjes voor een balspel als laatste over blijft, kan dat pestgedrag uitlokken. Het is vaak heel moeilijk om te achterhalen waarom zo een kind gepest wordt, dan wel dat de pesters zich juist op dat kind richten. Met de ontwikkeling van de egoïteit komt ook het astrale lichaam in ontwikkeling, waarin gevoelens van sympathie en antipathie aan de orde komen. Op zich gezonde functies om te achterhalen wat wel en wat niet bij je past.

Het laat echter ook zien dat de gezonde autoriteit met een gezonde ik-functie in deze niet mag ontbreken. Dat uit zich niet in geboden en verboden, want een autoriteit is voelbaar door zijn totale aanwezigheid. Wanneer de egootjes als oorlogsbaronnetjes op het toneel vrijuit kunnen acteren dan zien we vaak een gezagsvacuüm in velerlei vorm en vaak wordt gezag bestempeld als ouderwets en passez.

Als je als schoolbegeleider naar het waarom van hun pestgedrag vraagt, dan merk je dat ze maar half bewust acteren en niet in de gaten hebben wat het met de ander doet. De ander uitsluiten en of insluiten op grond van antipathie en sympathie gaat dan kwalijke vormen aannemen, hetgeen we op volwassen niveau evenzeer waarnemen in het fenomeen van de tiran. Het betreft een culturele en persoonlijke doorgangsfase in de ik ontwikkeling, evenwel met kwalijke ontsporingen en uitwassen, zo laat de geschiedenis in velerlei vormen zien. De pester kan zich zelf nog niet tot de orde roepen, evenzeer is er geen reflexiviteit omtrent eigen gedrag.

Als de ouder authentiek zichzelf is en innerlijk gaat staan voor een morele orde, dan kan de puber het vertrouwen krijgen om te rebelleren, aangezien het bevragen de enige weg is om tot een eigen oordeel te komen. De ouder wordt dan een ware strijdpartner met wie op het scherpst van de snede, over en weer getoetst mag en moet worden, maar dan niet op betrekkingsniveau, maar zeer wel op inhoudsniveau, hetgeen we systeem dynamisch ook situeren op de ik-as. In een dialogale oordeelsvorming ontstaat wederzijds respect; ouders en pubers staan dan niet meer in een afhankelijke heteronome betrekking, maar involueren al doende naar een wederzijds gerespecteerde autonomie, waarin men voor elkaar sierlijk de hoed kan afnemen.

Een puber verdraagt zeker geen autoritair gedrag maar juist wel een gegronde autoriteit. Als je er als autoriteit staat, dan sta je. Dan val je met jezelf samen in de betreffende situatie. De autoriteit valt met zichzelf samen als dat wat ondeelbaar van zichzelf is geworden, identiek geworden aan zichzelf, en kenbaar aan zijn identiteit. De puber weet ondanks alle trubbels wat hij aan zo een autoriteit heeft.

Waar je jezelf verliest van 0-7, je je zelf herneemt van 7-14 door middel van de ego functie, daar dien je je opnieuw te verhouden tot je zelf in de individuatie fase en wel in relatie tot het helder krijgen van je identiteit. Je kunt je zelf pas hernemen als je zelf-kritisch bent, je jezelf kunt beperken, om vervolgens hetgeen je ontdekt als jouw eigenste ikje ook weer in bezit te nemen door je zelf te bevestigen. Als je dat kan dan ben je ondeelbaar jezelf geworden, je valt met je zelf samen.

In deze fase wordt de ik functie geoefend, uitmondend in de 1e geboo