Structuur en ordening

Structuur en ordening in een systeem dynamisch model.

Tijdens het ontwikkelen van een systeem dynamisch instrument, in deze, als eerste pogen, het diagram, kwam op een intuïtieve wijze twee begrippen samen, die wel benoemd en uitgewerkt werden, maar nog niet doordacht op al hun mogelijke implicaties, in deze ordening en structuur. Ook voor het grondpatroon zijn dit twee bepalende begrippen. Ordening en structuur vormen zowel een tegendelige als een tegenstellende relatie.

Structuur definiëren we als de waarneembare traceerbare ‘onderlaag’ en ordening als de onwaarneembare ontraceerbare ‘bovenlaag’ die elkaar wederzijds kunnen in-formeren en of ex-formeren. Hetgeen impliceert dat ze in hun tegendeligheid elkaar spiegelen in een tegenstelling. Er is geen structuur zonder ordening en er is geen ordening zonder structuur.

De ordening in-formeert de structuur en de structuur ex-formeert de ordening en vice versa de ordening ex-formeert de structuur en de structuur in-formeert de ordening.

Geen van beiden hebben het primaat. De oer-identiteit fungeert tegelijk als een oer-antoniem. Identiteit vooronderstelt differentiatie en vice versa. Overeenkomst en verschil vooronderstellen elkaar, zoals ook het scheiden en het verbinden, het tegenstellende en het tegendelige. Het gaat om de simultane autonomie van de tegendelen die de mogelijkheid scheppen zich te verhouden in een a-simultane heteronome tegenstelling; als tegendeel zijn ze symmetrisch en als tegenstelling zijn ze a-symmetrisch. De middellijke relatie in de tegenstelling vooronderstelt in deze een onmiddellijke relatie als tegendeel.

In de ontwikkeling van een kwalitatieve systeem dynamiek hebben deze twee begrippen, structuur en ordening, bewust en of onbewust een belangrijke rol gespeeld, ter info hier een kort resumé. Al doende exploreerden we achtereenvolgens het diagram, het dynagram, het duogram, het dictogram en tot slot het hologram. Het laatste is nog wel het meest recente en het meest hypothetische instrument, het vraagt nog jaren onderzoek al haar impliciete dynamieken aan het licht te brengen. In dier voege dient het hologram meer om complexe processen in beeld te brengen. Zulks is pas mogelijk na fundamenteel empirisch en fenomenologisch onderzoek, teneinde een functioneel paradigmatisch instrument als het hologram te kunnen inrichten.

Het dictogram is au fond te lezen als een hologram, maar aangezien het dictogram het spreekwoordelijke volle en ledige veld omvat, is en wordt ze pas ‘vol-ledig’ door het empirisch fenomenologische onderzoek wat daarin kan plaatsvinden. Het dictogram hanteren we binnen artesS verband dan ook als een in-formerend veld, al of niet te lezen vanuit het dia en of dynagram en zo mogelijk vorm te geven in een hologram.

Per saldo is het dus voldoende om vooralsnog ons te bekwamen in het leren denken en werken met het diagram en het dynagram. Deze twee vormen voorlopig de grondsteen waarop het systeem dynamische bouwwerk tot nu toe gegrond is. Beiden worden ten diepste gereguleerd door het grondpatroon. In en vanuit het grondpatroon kunnen ze verstaan worden als een ruimtetijd, meer diagram en als een tijdruimte, meer dynagram. Vandaar dat een structuur meer ruimte fenomeen (diagram) is en een ordening meer een tijdsfenomeen (dynagram).

Diagram en dynagram situeren we in het veld evenzeer op onderscheiden posities en wel op de verticaal: het diagram op noord en het dynagram op zuid. Het diagram is meer concentrisch van aard en het dynagram meer discentrisch. Evenwel vormen ze met elkaar nadrukkelijk een polaire dynamiek en wel zodanig dat daaruit het hologram geconstrueerd kan worden als hun beider midden. Een vereenvoudigde tegenstellende dynamiek vinden we in het duogram op west. Als duogram kan zowel de ruimtetijd als de tijdruimte met elkaar in wisselwerking gedacht en uitgewerkt worden. Een tegendelige dynamiek vinden we in het dictogram op oost, het dictogram is zowel tijd-ruimtelijk als ruimte-tijdelijk.

Wanneer we een model als structuur willen teruglezen op haar ordening, dienen we enerzijds de structuur te verstaan en anderzijds ook de mogelijke ordening te begrijpen die eraan ten grondslag kan liggen.

Daar waar we de structuur uitlezen, vinden we au fond de structuur van het grondpatroon, hier kort samengevat met betrekking tot haar coördinaten, verbanden, verhoudingen en raakvlakken. Elk onderdeel van deze structuur heeft een specifieke plaats in de ruimte, maar deze specifieke plaats in de ruimte kan niet gelezen worden zonder de wijze waarop er in de ruimte bewogen kan worden van het een naar het ander of vice versa. Met de structuur verschijnt ipso facto de eraan ten grondslag liggende ordening, ze zijn niet te scheiden, wel te onderscheiden als respectievelijk de dynamiek tussen compositie (ruimteachtig) en configuratie (tijdachtig). Niettemin is het goed zich rekenschap te geven van de daarin verdisconteerde dynamiek tussen het waarneembare en het onwaarneembare, het materiële en het immateriële, tussen stof en geest, beiden hebben binnen het functionele paradigma het primaat, ze kunnen alleen tegendelig verstaan worden en als tegenstelling zowel in hun polaire dynamiek als in hun duale dynamiek nader onderzocht worden.

Daar waar je nu de structuur van het grondpatroon, en daarmee van elke dia en of dynagram, voor waar neemt, dan constateer je als structuur een compositie waarin de tweeledige dynamiek zich ontvouwt als een verder te differentiëren vierledige, achtledige, zestienledige en uiteindelijk 64 ledige dynamiek, om dat maar even als grens aan te houden waarin werkelijkheid gestructureerd kan worden als te denken. In de structuur vinden we dan ook overwegend 2 ledige dynamieken, positief versus negatief, golf versus deeltje, energie versus materie, rechtsomdraaiend versus linksomdraaiend, etc.

Anderzijds zien we dat op een tweeledige structuur ook drieledige dynamieken gedacht kunnen worden en je zelfs de vraag moet stellen in hoeverre een tweeledige structuur pas gecompleteerd kan worden door een drieledige ordening. 1 positie is geen positie, twee posities vormen een halve betrekking, drie posities vormen een hele verhouding. Vormt deze drieledigheid een grondslag voor de meest simplexe ordening van een grondpatroon om daarmee zelf organiserende complexe systemen te doordenken?

Ordening berust op een cyclus van interacties die elkaar al of niet voortbewegen en of voortbrengen zodat er een zich zelf in stand houdende ordening ontstaat. Aan hoeveel connecties moet een netwerk voldoen, wil er een proces ontstaan waarin ordening zichzelf gaat reguleren. Daarbij uitgaande van het feit dat elke interactie in principe berust op een tweeledigheid van aan of uit, ja of nee, wel of niet. Pas op deze basis kan een wisselwerking, een interactie ontstaan. Een stabiel patroon van interacties berust op grond van uiteenlopend onderzoek (Stuart Kauffmann) op een drieledige wisselwerking. Met een connectie per positie gebeurt er niets, met meer dan 2 connecties per positie wordt het systeem instabiel, met precies 2 connecties per positie gedraagt het systeem zich op een wijze die zowel complex als stabiel is. Zulke drievoudige stabiele relaties kunnen we niet alleen overal in de natuur aantreffen, maar juist ook in het grondpatroon waarin elke positie au fond in een drieledige betrekking staat.

Deze drieledigheid kunnen we ook terugvinden in de symboliek, alwaar bijvoorbeeld een oud paasversje daar op een ludieke wijze melding van maakt: één ei is geen ei, twee ei is een half ei, drie ei is een heel (paas)ei. Wat abstracter geformuleerd: elke positie in de structuur van het grondpatroon is drieledig te ordenen, dat maakt dat de drieledigheid een grond fenomeen kan zijn van alle ordening, juist daar waar de structuur twee ledig verstaan kan worden.

Op grond van deze overweging kunnen we de vraag stellen in hoeverre binnen een systeem dynamisch geordend veld de verhouding tussen 2:3 of 4:3 of 8:3 niet de constante verhouding zou kunnen zijn tussen structuur en ordening, of om het maar rudimentair te houden, met 2 posities kan een derde betrokken worden en tezamen vormen ze een drieledig veld, al of niet uit te werken in drieledige betrekkingen, met als een hanteerbaar summum van 12 (4:3), in het hologram bijvoorbeeld vormgegeven door het tekenen van 4 drieledige betrekkingen in het diagram.

Twee driehoeken over de horizontaal en twee driehoeken over de verticaal: de twee klassieke driehoeken die de dynamiek symboliseren tussen hemel en aarde, geest en stof, het mannelijke en het vrouwelijke, Yang en Yin, etc. De twee driehoeken over de horizontaal die de dynamiek symboliseren tussen verschijnen of verdwijnen, de upstream of de downstream, de sympathicus of de parasympahticus, etc.

De twee driehoeken over de verticaal vormen een polaire betrekking en de twee driehoeken over de horizontaal een duale betrekking, hetgeen impliceert dat we bijvoorbeeld in de Chinese systematiek van de King Wen en de Fu Hsi, zowel water en vuur over de verticale dynamiek uitgewerkt zien (king wen) in een polaire en en betrekking als wel over de horizontale dynamiek (fu hsi) in een duale of of betrekking. Voornoemde is wel de oudste voor zover overgeleverd, maar het is ook terug te vinden in de symboliek.

Dat maakt dat we, zij het nog hypothetisch, een drieledige ordening adequaat kunnen denken in een tweeledige structuur. Ofschoon het grondpatroon 2 ledig is opgebouwd uit de haar bepalende coördinaten, kunnen we niet ontkomen aan het midden tussen de 8 coördinaten van het grondpatroon en dit midden is het negende bronpunt en of knooppunt, maar als negen vormt ze een drieledige drievoud. En als drievoud is ze gerelateerd aan het fenomeen van de ordening en bijgevolg te denken als het structurele bronpunt van waaruit het veld kan verschijnen als wel kan verdwijnen in een knooppunt, in-formerend en of ex-formerend. Ordening en structuur, verschijnen en verdwijnen zijn onderling gerelateerd en dit verschijnen en of verdwijnen kan niet anders dan via structuur en ordening met een simultaan midden en of tussen. Symbolisch staat de negen voor de poort, doorgang verlenend aan of een doorgang vormend tussen het ene en of het andere.

Dat maakt dat de coördinaten zeer wel ook kunnen functioneren als respectievelijke bronpunten (verschijnen) en of knooppunten (verdwijnen). Au fond presenteert en representeert in het veld, pars pro toto, elk deel het geheel en vice versa. Dat maakt dat in de aloude symboliek op de uiteinden van het dynamische kruis (in diagram als statisch veld) bijvoorbeeld een drieledige dynamiek werd afgebeeld in de vorm van drie bladen en of drie bloemen, etc. (op oost, zuid, west en noord).

Er is dus geen structuur zonder ordening en geen ordening zonder structuur. Zo elke positie als coördinaat in een drieledige verhouding staat met andere coördinaten, zo ook is elke coördinaat au fond drieledig te verstaan. Dat maakt dat de drieledigheid bij uitstek het instrument vormt voor ordening, leven en geest, zoals dat tot uitdrukking komt in de flower of life, een drieledig opgebouwd zesvlakkige bloem. Willen we de flower of knowledge visualiseren, dan komen we op een tweeledig opgebouwd achtvlakkige bloem. Analoog aan de twee oer symbolen van de levensboom en de doodsboom, waarbij de doodsboom staat voor de boom van kennis.

Structuur, te relateren aan de flower of knowledge en ordening, te relateren aan de flower of life. We vinden dan in elk een weerspiegeling tussen geest en stof: daar waar de geest drieledig is en de stof tweeledig, kunnen we in een tweeledige structuur geestelijk ordenen en in een drieledige ordening stoffelijk structureren. De wederkerigheid van keer en tegenkeer, ordening en structuur als tegendelen, maakt een drieledige tegenstelling mogelijk waar het midden kan verschijnen en verdwijnen, c.q. het veld als het ordenend in-formerende en het structurerend ex-formerende beginsel.

Deze keer en tegenkeer kunnen we ook terugvinden in de linksom en rechtsom draaiende dynamiek van diagram en dynagram en van überhaupt tig andere verschijnselen, zoals linksom en rechtsom draaiende sterren, planeten, kwantumdeeltjes en of melkzuren.

Plaatsen we diagram tegenover dynagram, respectievelijk noord (concentrisch) en zuid (discentrisch) gepositioneerd, al of niet analoog aan het noordelijk en of zuidelijk halfrond, dan zien we vereenvoudigd dat het diagram meer linksom draait om ‘diepte’ en structuur te winnen en het dynagram meer rechtsom draait teneinde diepte, structuur en yin status te kunnen bereiken. Daarentegen zal het diagram meer rechtsom draaien wil het ‘hoogte’ kunnen winnen en het dynagram juist links om. Is dit een te wagen constatering? Diepte en hoogte fungeren hier als metaforen voor de aard van elk te denken dimensie.

Op zich genomen zien we het dynagram doorgaans rechtsom in functie, daarentegen hebben we het diagram altijd van meet af aan voorzien van een linksom centripetale dynamiek (van oost over noord) en van een rechtsom centrifugale dynamiek (van oost over zuid), hetgeen als voorbeeld hypothetisch analoog is te verstaan met de wijze waarop respectievelijk de dynamiek van de lage (linksom) en hoge (rechtsom) druk gebieden worden gevisualiseerd op het noordelijk halfrond. Op het zuidelijk halfrond juist andersom, wat betreft de lage (rechtsom) en hoge (linksom) druk gebieden. In hoeverre elke halfrond, wat betreft de richtingsdynamieken in lucht en water in deze drieledig is opgebouwd en over de hele aarde zesledig, laten we in dit verband staan als een overgenomen constatering, daarmee staat de vraag naar het waarom nog open.

Wat maakt dat we intuïtief en of ge-in-formeerd door het veld, kozen voor de respectievelijke posities van diagram (noord/concentrisch) en dynagram (zuid/discentrisch) over de polaire verticale as, samenhangend met de negatieve ruimte, die onmiddellijk is? Om later te constateren dat er een spiegeling bestaat van de zonnebaan op het noordelijke halfrond, van oost naar west rechtsom, respectievelijk opstijgend en indalend. Op het zuidelijk halfrond van oost naar west linksom, respectievelijk opstijgend en indalend. Zo ook is er een spiegeling terug te vinden in de dynamiek van de luchtlagen en de waterstromen, cq zeestromen tussen het noordelijk en zuidelijk halfrond.

Hetgeen we als structuur vormgeven in diagram en of dynagram is mogelijk analoog aan de ordenings wetmatigheden die we in de aardse werkelijkheid vinden. Eén daarvan is de linksom en rechtsom draaiende dynamiek, in het grondpatroon respectievelijk de tegen bewegende en de mee bewegende dynamiek, opponerend versus participerend, centripetaal versus centrifugaal, imploderend versus exploderend, antipathisch versus sympathisch, scheidend versus verbindend, verdwijnend versus verschijnend.

Hetgeen geïnterpreteerd kan worden als een verdwijnend en of als een verschijnend veld vanuit het midden, respectievelijk als knooppunt en of als bronpunt. Diagram en dynagram verhouden zich dan tot elkaar als meer ruimtetijd en of meer tijdruimte, meer structuur en of meer ordening. Het diagram geeft als structuur de mogelijkheid het denken te ordenen en het dynagram geeft als ordening de noodzaak een gedachtegang te structureren.

Een dynamisch kruis in een statisch veld en een statisch kruis in een dynamisch veld. Steeds zijn keer en tegenkeer in deze elkaars tegendelen, die met elkaar een tegenstelling vormen, zowel over de verticale als de horizontale as, respectievelijk de polaire as als de duale as. Dat maakt dat het geheel van ordeningen is terug te leiden tot de structuur van deze twee maal twee assen, enerzijds de verticaal en de horizontaal, de polaire as en de duale as, respectievelijk de negatieve ruimte en de negatieve tijd en anderzijds de twee diagonalen, de impuls as en de plaats as, respectievelijk de positieve tijd en de positieve ruimte.

Zo keer en tegenkeer te vinden is in de links omgaande en rechts omgaande dynamiek al of niet centripetaal en of centrifugaal, zo kunnen we deze keer en tegenkeer ook vinden in de functie van de assen in de respectievelijke kruizen, daar waar elke kruis zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve ruimte tijd dynamiek zichtbaar maken. In het dynamische kruis vinden we een kwalitatieve negatieve ruimte in relatie tot een kwantitatieve negatieve tijd, daarentegen vinden we in het statische kruis een kwantitatieve positieve ruimte (plaats as) in relatie tot een kwalitatieve positieve tijd (impuls as). Dat maakt dat kwaliteit en kwantiteit ook als keer en tegenkeer fungeren in het definiëren van ruimte en tijd als een vierledige dynamiek. Uiteindelijk vormen de positieve ruimte (plaats as) en de negatieve tijd (duale as) het kwantitatieve domein en de positieve tijd (impuls as) en de negatieve ruimte (polaire as) het kwalitatieve domein.

Waar we de ruimte als locaal en non locaal kunnen definiëren, zo kunnen we de tijd ook omschrijven als diachroon en synchroon. Het locale kennen we een diachroon karakter toe en het nonlocale kennen we een synchroon karakter toe.

Keer en of tegenkeer, structuur en of ordening, een systeem dynamisch model is niet te denken zonder het in ogenschouw nemen van al deze twee ledig te differentiëren dynamieken, au fond is de werkelijkheid blijkbaar twee ledig geconcipieerd en aldus te denken, maar het denken overstijgt deze tweeledigheid door haar drieledig te ordenen. Waarmee het denken dus kan bemiddelen tussen structuur en ordening, vanuit de structuur meer empirisch en vanuit de ordening meer fenomenologisch, uiteindelijk dienen ze in een functioneel drieledig systeem dynamisch verband nog doorgedacht en doorgewerkt te worden. Dat vormt het hypothetische veld waarop de mens zo wijd als alle werkelijkheid kan spelevaren. Tenslotte vormen keer en tegenkeer de simplex van een gecompliceerd en geëxpliceerd in-formerend en ex-formerend veld waarop inwikkeling en ontwikkeling, involutie en evolutie als een doorgaande dynamiek elkaar niet aflatend voortbrengen. Daartoe vormen diagram en dynagram de eerste simplexe bouwstenen van een in-formerend en ex-formerend veld, zowel in haar verschijnen als in haar verdwijnen.

Wanneer we te rade gaan in de aloude symboliek, dan zien we bijvoorbeeld de afbeelding van de winkelhaak in relatie tot de afbeelding van de passer. Met de eerste kun je rechthoeken uitzetten en met de tweede cirkels. Wanneer je een cirkel trekt vanuit twee elkaar rechthoekig snijdende lijnen dan zie je als je de snijpunten van de cirkel en de twee elkaar snijdende lijnen nut om weer nieuwe cirkels te trekken een andere verdeling ontstaan dan wanneer je aanvangt met het trekken van een cirkel op een willekeurige positie. Als je dan een een snijpunt nut op de cirkel om een tweede cirkel te trekken met een even grote straal, dan kan je steeds meer punten nutten om vanuit die ene cirkel steeds nieuwe cirkels te trekken. Dit spel van cirkels trekken werd al in de oudheid vorm gegeven en je vindt het bijvoorbeeld in het oude Egypte afgebeeld. Werkend vanuit de cirkel ontstaat een zesvlakkige dynamiek (the flower of life), werkend vanuit de rechthoekige winkelhaak een vier tot achthoekige dynamiek (the flower of knowledge). Wat laat dit spel met punten, lijnen, vlakken en cirkels zien?

Op zich niet veel als je niet kijkt vanuit de optiek dat je zin en betekenis kan ontwaren en of toekennen aan een symbool. Symbolen zijn zo oud als de mensheid, ze komen blijkbaar voort uit het menselijke vermogen ze te scheppen, te vormen en aan die vormen betekenissen te kunnen verbinden. Betekenissen die je moet opsporen, aangezien symbolen vaak louter in vorm en beweging worden uitgebeeld. Raak je thuis in die enorme rijkdom aan vormen dan begin je te ontdekken dat bepaalde vormen niet toevallig zijn, blijkbaar zag de mens die zich een symbool vormde iets wat we empirisch gezien niet meer kunnen ontwaren. Een vorm is maar een vorm of kan de vorm ergens naar verwijzen, iets in beeld brengen wat tot die vorm leidt en omgekeerd vanuit die vorm weer die beweging, zin, betekenis kan ontsluiten. Kortom als vorm representeert het symbool in zijn structuur een bepaalde ordening, respectievelijk een bepaalde compositie en of een bepaalde configuratie, het ene roept het andere op en vice versa.

Deze wisselwerking tussen configuratie en compositie in een symbool kunnen we lezen als een bepaalde ordening in relatie tot een bepaalde structuur. Gedifferentieerd zouden we kunnen zeggen is de structuur en de compositie meer bepaald en de ordening en de configuratie meer onbepaald, het hangt er maar van af hoe je de dynamiek tussen ruimte en tijd, compositie en configuratie, structuur en ordening wilt laten bewegen en met het bewegen komen we op de vraag wie beweegt wat. Of omgekeerd hoe kunnen we uit het wat het wie aflezen en of teruglezen, hetgeen de vraag is van elke fenomenoloog die zich bezig houdt met de morfologie van alle leven. We kunnen niet ontkennen dat alles wat leeft zich manifesteert in een vorm, ja zelfs in een enorme vormen rijkdom. Maar ondanks of juist dank zij deze enorme variëteit aan vormen kan je op zoek gaan naar het wie wat zich uitspreekt in die vormen rijkdom. Kijken we naar die vormen rijkdom dan kan je niet ontkomen aan de indruk dat heel veel vormen terug te herleiden zijn tot een geometrische systematiek die je ook kan terugvinden in de symbolische systematiek. Blijkbaar doet de vorm iets met de waarnemer of komt in de vorm iets tot stand wat meer is dan een toevallige waarneming. Wie in-formeert, configureert, ordent de vorm tot structuur? De vorm zwijgt in alle talen, tenzij je als fenomenoloog je wilt bekwamen in het leren lezen van deze vormentaal.

Dus is het zaak om die vormenrijkdom weer opnieuw tot leven te denken, hetgeen in de vorm valt te lezen, is pas mogelijk als je de vorm leest als een fenomenon, als een uit zichzelf verschijnende, sprekende gestalt. Welnu het beelden van een gegeven dynamiek en of het lezen van die dynamiek uit de vorm is een vermogen die we duiden als het beeldvermogen, een vermogen te onderscheiden van het begripsvermogen. Het denken bedient zich van deze twee vermogens in welke discipline en of wetenschapsbereik dan ook. Evenwel wordt er hedendaags empirisch gezien meer gelet op het wat en heeft men minder oog voor het wie, voor het fenomeen, voor hetgeen beeld wil worden en pas gelezen kan worden als men zich die beeldtaal ook weer wil leren verstaan, hetgeen het terrein vormt voor de fenomenologie, de logos van het uit zichzelf verschijnende, wat spreekt uit het wie en of wie spreekt er in en vanuit het wat?

Zien we tussen empirie en fenomenologie een bandbreedte ontstaan die evenzeer de bandbreedte vormt tussen winkelhaak en passer, tussen een achtvlakkig en een zesvlakkig beeldveld? Wat spreekt uit een deels tweeledige en of drieledige vlakken indeling? Een dynamiek tussen stof enerzijds en geest anderzijds? Een dynamiek tussen stof en geest die via o.a. een tweeledige dynamiek te denken geeft, zoals bijvoorbeeld middels een diagram of een dynagram? Of een dynamiek tussen geest en stof die bijvoorbeeld middels o.a. een drieledige systematiek zichtbaar kan worden in velerlei levensvormen? Die bandbreedte verkennen maakt het misschien mogelijk het leven te leren denken en of het denken weer tot leven te brengen?

Ordening en structuur, het wie en het wat, subject en object als elkaars tegendelen, vormen met elkaar een onlosmakelijk geheel. Daarbij doet zich de vraag voor wie bewerkt wat of wat bewerkt wie en of bewerken ze elkaar in hun niet aflatende tegenstelling? We kunnen ze benaderen over de bandbreedte van de horizontale / duale as in een of of betrekking en of over de bandbreedte van de verticale / polaire as in een en en betrekking.

In hun dualiteit fungeren ze in de tegenstelling als tegendelen, dat wil zeggen dat ze enerzijds onmiddellijk samenhangen, maar dat ze anderzijds elkaar bemiddelen in de tegenstelling, echter op grond van wie of wat. Wie of wat dient aangevoerd te worden in die bemiddeling, wat is de causa efficiens? (deze staat op west in relatie tot de causa materialis op noord, de causa formalis op zuid en de causa finalis op oost, dynagram posities) Komt die energie van binnen uit het systeem of van buitenaf? Daarmee komt de vraag aan de orde in hoeverre open systemen met elkaar in wisselwerking staan? Als ze met elkaar in wisselwerking staan dan ontstaat al of niet een beïnvloeding in de tijd. Is die dan symmetrisch van aard en of a-symmetrisch; in een a-symmetrische relatie is er sprake van een tijdpijl en daarmee het ontstaan van een toenemende of afnemende orde, orde en of wanorde. Daarmee komen we op de vraag wie of wat bewerkt orde en of wanorde, kosmos en chaos? Staan zelf organiserende kritische systemen (verlopend in de tijd) in een lineaire en of non-lineaire betrekking?

In hun polariteit fungeren ze als tegendelen in hun tegenstelling als een zelf organiserend kritisch systeem al of niet in evenwicht. Wat of wie bepaalt dit evenwicht, is het een passief en of actief evenwicht? Wanneer verkeert een systeem in een toestand van kritische zelforganisatie? Moet in de dynamiek tussen orde en wanorde (verlopend in de tijd) niet ook de structuur, gerelateerd aan de ruimte, evenzeer haar steentje bijdragen in dit zich gedragen van een zelf organiserend systeem. Komt met de structuur mogelijk het wat in beeld en met de ordening mogelijk het wie? Zou het wie in een zelf organiserend systeem een zaak van de geest kunnen zijn (zij het nog een mysterieuze) zo blijkt het wat experimenteel gerelateerd te kunnen worden aan de fysische dimensies van de stof. Daarin spelen twee fundamentele factoren een beslissende rol, met name grootte en vorm. Grootte en vorm zijn qua structuur de twee bepalende grootheden van een zelf organiserend kritisch systeem ongeacht de verscheidenheid van deze systemen en ongeacht hun specifieke componenten waaruit ze bestaan.

In de ordening spelen toenemende of afnemende (wan)orde een rol van betekenis in elk zelf organiserend kritisch systeem, het wie vormt nog onderwerp van onderzoek, daarentegen wordt het voorwerp, het wat, de structuur bepaald door grootte en vorm. Grootte en vorm bepalen als ruimtelijke grootheden mede de aard en hoedanigheid van kritische toestanden. Met grootte en vorm vinden we een raakvlak met de symboliek, waarin archetypische patronen (heilige geometrie) beschouwd worden als de verborgen matrices van alle verscheidenheid. Ook Benoit Mandelbrot zocht naar de verborgen patronen in talloze uiteenlopende verschijnselen, die allerlei fluctuaties en onregelmatigheden vertoonden. Vormen simplexe harmonische relaties een grondslag voor complexe chaotische verschijnselen? Mandelbrot benoemde de bouwstenen van deze patroonvorming fractalen: in ruimte en tijd op elkaar gelijkende patronen, in schaalgrootte variërend. Kan de structuur de nog verborgen ordening aan het licht brengen?

De structuur van een grondpatroon dient in deze dus te fungeren als een fractaal, een fractaal die bepaald wordt door haar structuur, in deze grootte en vorm. Grootte en vorm definiëren we als de kleinst mogelijke eenheid, die de grootst mogelijke veelheid in beeld kan brengen. Hoe construeren we dat grondpatroon of hoe komen we tot de onherleidbare structuur van zo een grondpatroon, komt zij voort uit de winkelhaak, de structuur en of de passer, of uit de ordening? Of vormt ze het momentane midden tussen structuur en ordening, ruimte en tijd, compositie en configuratie? Maakt de fractale aard van het grondpatroon, naar grootte en vorm, het mogelijk om complexe verschijnselen in tijd en ruimte in beeld te brengen? Daartoe dient het systeem dynamisch onderzoek in talloze onderscheiden verschijnselen; op de website zijn we doende ze in beeld en tot begrip te brengen.